34002 |
aftuigen |
onthamen:
onthǭmǝ (Q162p Tongeren),
ontzadelen:
ont˲zǫi̯lǝ (Q162p Tongeren)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
19701 |
afwas |
afwas:
ôofwas (Q162p Tongeren),
Veul mans hêl¯¯pën hùn vròu mèt dën ôofwas
ôofwas (Q162p Tongeren)
|
afwas || vaat
III-2-1
|
19580 |
afwassen |
afwassen:
ôofwassë (Q162p Tongeren)
|
afwassen
III-2-1
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwasbak:
ōͅfwasbak (Q162p Tongeren),
ōͅfwas˂ba̞k (Q162p Tongeren)
|
bak waarin men afwast [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
afwaswater:
ôofwaswoi̯ttër (Q162p Tongeren),
schotelwater:
sjùttëlwoi̯ttër (Q162p Tongeren),
sjùttëlwô’ttër (Q162p Tongeren)
|
Hoe noemt u in uw dialect het water waarin men de vaat doet/gedaan heeft? [N105 (2000)] || water van de vaat
III-2-1
|
26369 |
afwateringsbeek |
moedersloot:
mōjǝrslø̄.t (Q162p Tongeren),
mōjǝrslō.t (Q162p Tongeren),
oude jeker:
āwǝn ēkǝr (Q162p Tongeren),
āǝ je.kǝr (Q162p Tongeren)
|
Beek waarlangs het water kan worden omgeleid wanneer de molenaar herstellingswerkzaamheden moet uitvoeren aan het molenwerk. Het hydroniem oude Jeker (Q 162) is volgens Coenen (pag. 58) terug te voeren op het feit dat de Jeker in Tongeren verschillende armen had. Als de molenaars reparaties uit te voeren hadden, dan werden de hoogstgelegen sluizen -namelijk die waar de Jeker de stad binnenkomt- dichtgedraaid zodat het water via de ɛoude Jekerɛ een grote bocht langs de stad maakte en pas achter de molen van de Blaar weer in de jongere bedding terug liep.' [Jan 97; Coe 51; Grof 38]
II-3
|
22177 |
afwisselen bij het broeden |
op toer broeden:
toer op toer broeien (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet verder: afwisselen bij het broeden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23648 |
agnus dei |
agnus dei:
t anjoes dèji (Q162p Tongeren)
|
Het (vaste) misgezang dat na het Onze Vader wordt gezongen, het Agnus Dei. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24648 |
akelei |
klokjes:
[Aquilegia vulgaris]
klùkskës (Q162p Tongeren)
|
akelei
III-4-3
|
33645 |
akker |
akker:
akǝr (Q162p Tongeren),
landje:
lē̜ntšǝ (Q162p Tongeren),
perceeltje:
pǝrsęlkǝ (Q162p Tongeren),
stuk:
støk (Q162p Tongeren)
|
Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.]
I-8
|