19265 |
gek |
gek:
gêk (Q162p Tongeren)
|
gek (bn)
III-1-4
|
19266 |
gek persoon |
gek:
gêk (Q162p Tongeren)
|
gek, dwaas (zn.)
III-1-4
|
22173 |
gekleurde top van de slagpen |
top:
de tup (Q162p Tongeren)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): gekleurde top (7) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23537 |
geknield zitten |
op zijn knien zitten:
òp zn knieje zitte (Q162p Tongeren)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24483 |
geknotte wilg |
knotwijde:
knotwaai (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
kropwijde:
voor wilg - wei cf. I.5
kròpwai (Q162p Tongeren),
wijde:
waai (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
20690 |
gekookte hersens |
hersentje:
jɛsəkə (Q162p Tongeren)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
rodelstaartje:
roͅdəlsteͅtskə (Q162p Tongeren),
rotelstaartje:
zwarte of gekraagde —
rótëlstêtsjë (Q162p Tongeren)
|
gekraagde roodstaart || gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
krulhaar:
krol h(u)wor (Q162p Tongeren),
krolhwor (Q162p Tongeren),
krolwor (Q162p Tongeren),
kroͅlwoͅir (Q162p Tongeren),
krulletjes:
krøləkəs (Q162p Tongeren)
|
gekruld haar [N 10 (1961)] || hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
geld (Q162p Tongeren),
gelt (Q162p Tongeren),
geͅlt (Q162p Tongeren),
gɛlt (Q162p Tongeren),
ich bén me geld kwaait (Q162p Tongeren),
je mot geld heubba veur te konna betoala (Q162p Tongeren),
je môt geld hebbe veur te koone betaôle (Q162p Tongeren),
mēr met wae moit ich gelt hōͅle (Q162p Tongeren),
xeͅlt (Q162p Tongeren),
xɛ.lt (Q162p Tongeren),
je franse uitspraak
je mot geld heubba veur konna te betoala (Q162p Tongeren),
je zoals de franse je
je moat geld hèbba om te koana betoala (Q162p Tongeren),
onduidelijk
sje móit geld heubə veur kooinə tə bətaalə (Q162p Tongeren),
ook palto of pardessus
haai is peer zənə frak en meer hør gɛlt, en peer zənə hont (Q162p Tongeren),
poen:
ps. omgespeld volgens Frings.
pūn (Q162p Tongeren),
ps. omgespeld volgens IPA.
pūn (Q162p Tongeren)
|
geld [RND], [ZND 44 (1946)], [ZND A1 (1940sq)] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || geld opdoen (opmaken) [RND] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
22100 |
geld inzetten |
zetten:
zetten (Q162p Tongeren)
|
geld inleggen (inzetten)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|