18791 |
haken |
crocheteren (<fr.):
crochetière (Q162p Tongeren)
|
Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
28863 |
haken en ogen |
haak en een oog:
hwǫk ɛn ǝn ǫwx (Q162p Tongeren),
haken en ogen:
hyø̜k ɛn ǫwgǝ (Q162p Tongeren)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|
33301 |
hakken, wieden met de hak |
kappen:
kapǝ (Q162p Tongeren),
krebberen:
krɛbǝrǝ (Q162p Tongeren),
schoonmaken:
šōnmǭ.kǝ (Q162p Tongeren)
|
Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
33153 |
haksel |
haksel:
hɛksǝl (Q162p Tongeren)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|
17810 |
halen |
halen:
hōͅlə (Q162p Tongeren)
|
halen: Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
20343 |
half- of stiefbroer |
halfbroer:
’t haafbruur (Q162p Tongeren)
|
De zoon van de tweede man of vrouw van je vader of moeder (stiefbroer) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20344 |
half- of stiefzuster |
halfzuster:
dë haafzùstër (Q162p Tongeren)
|
De dochter van de tweede man of vrouw van je vader of moeder (stiefzuster) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
18713 |
halfhemd |
borstje:
bøskə (Q162p Tongeren)
|
halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18353 |
halfhoge knoopschoen? |
knoopjesschoen:
knøpkəsšy.n (Q162p Tongeren),
knoopschoen:
knøy.pšy.n (Q162p Tongeren)
|
damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18651 |
halfhoge pet met opstaand bovenstuk |
kepie:
kēpi (Q162p Tongeren),
lage zijden klak:
li̯.eͅx zai̯ə klak (Q162p Tongeren)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het halfhoge model {afb} [lage zeje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|