18258 |
hoge hoed |
buis:
baus (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
by(3)̄s (Q162p Tongeren),
Et. Waals bûse (~AN buis, Tg. baus).
büus (Q162p Tongeren)
|
cylinderhoed || hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] || hoge hoed
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
buis:
baus (Q162p Tongeren),
by(3)̄s (Q162p Tongeren)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|
32445 |
hoge klomp |
holleblok:
hǫlǝblǫk (Q162p Tongeren)
|
Klomp met een hoge en lange, tot boven de wreef doorlopende kap. De klompopening sluit bij dit type klompen goed om de voet zodat er geen klompenriem nodig is. Zie ook afb. 259. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ. De kapklomp die in en rond Venray (L 210) bekend was, was een luxe hoge klomp die versierd was met koperen spijkers. Hij was volgens het Venrays woordenboek (pag. 227), ondanks de hoge kap toch van een leren band voorzien en werd op zondag gedragen.' [N 24, 70b; monogr.]
II-12
|
18376 |
hoge klomp? |
holleblok:
WNT: holleblok, zie holblok.
holəblokə (Q162p Tongeren),
hələbləkə (Q162p Tongeren)
|
klomp met hoge huif, hoge klomp, zonder riem gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18352 |
hoge rijgschoen |
bottine:
bótinə (Q162p Tongeren),
bətinə (Q162p Tongeren),
Et. Fr. bottine.
bòttïn (Q162p Tongeren)
|
lage laars, hoge dameschoen || rijgschoenen, hoge ~ voor dames [petiens, bottines] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18350 |
hoge schoen met elastieken tussenstukken |
botje:
boitšəs (Q162p Tongeren),
pastoorschoen:
pəstoršy.n (Q162p Tongeren)
|
schoenen, hoge ~ met elastieken tussenstukken in de schacht [boddekeens] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18349 |
hoge waterdichte schoen |
galoche (fr.):
gəlos (Q162p Tongeren),
sneeuwbots:
(snawboits) (Q162p Tongeren),
sneeuwschoen:
snaŭšy.n (Q162p Tongeren)
|
schoenen, hoge waterdichte ~ met waterkap [snöwschoen, tongschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21966 |
hok om te paren |
kweekhok:
kweekkot (Q162p Tongeren),
volire (fr.):
volière (Q162p Tongeren)
|
een hok speciaal om er te paren en te broeden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33073 |
hok opbinden |
kopbinden:
købē̜nǝ (Q162p Tongeren),
toebinden:
tǫu̯bęnǝ (Q162p Tongeren)
|
Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.]
I-4
|
22147 |
hokjes waarin een duivenmand verdeeld is |
lokken:
loeken (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: hokjes waarin de duivenmand verdeeld is? [N 93 (1983)]
III-3-2
|