20196 |
jong (bijv.nw.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
jong (Q162p Tongeren)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 27 (1938)]
III-2-2
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
jong (Q162p Tongeren)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
21914 |
jong dat pas kan vliegen |
het kan juist vliegen:
het kan just vliegen (Q162p Tongeren),
pieper:
pīpər (Q162p Tongeren)
|
een jong dat pas kan vliegen? [N 93 (1983)] || Vlug jong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
22027 |
jong dat pluimen begint te krijgen |
gestoppeld (volt.deelw.):
’t is gestoppeld (Q162p Tongeren)
|
Hoe zegt men van een jong: "met schietende pluimen"? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21913 |
jong dat pluimen begint te krijgen (zn.) |
gestoppeld jong:
gestoppeld jong (Q162p Tongeren),
gestoppelde, een -:
gəstò.pəldə (Q162p Tongeren)
|
een jong met schietende pluimen? [N 93 (1983)] || Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
24175 |
jong en kaal vogeltje |
vogeltje:
vø̄.gəlkəs (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
vogeltje [ZND 04 (1924)]
III-4-1
|
24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
nog niet vlug:
nog nie vlèèk (Q162p Tongeren)
|
jonge vogel die nog niet kan vliegen [ZND 36 (1941)]
III-4-1
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
joŋk (Q162p Tongeren),
jónk (Q162p Tongeren)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]jong ve dier
I-11, III-4-2
|
34025 |
jong van een rund |
jong:
jōŋk (Q162p Tongeren),
jǫŋk (Q162p Tongeren)
|
[N 3A, 4]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
ba ̝k (Q162p Tongeren),
bak (Q162p Tongeren),
bax (Q162p Tongeren),
big:
bex (Q162p Tongeren)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|