20609 |
klef |
derf:
van brood
dêr’’f (Q162p Tongeren)
|
niet voldoende doorbakken
III-2-3
|
29606 |
klei, leem |
leem:
lęi̯m (Q162p Tongeren),
leemgrond:
lē̜i̯mgrǫnt (Q162p Tongeren)
|
Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.]
I-8
|
33746 |
klein paard |
(een) ardense:
ardɛnsǝ (Q162p Tongeren),
(een) tweehandig (paard):
twīhē̜nex (Q162p Tongeren),
(een) tweehands (paard):
twēhāns (Q162p Tongeren),
ardennais:
ardǝnę (Q162p Tongeren),
bidet:
bidi (Q162p Tongeren),
bidę (Q162p Tongeren),
poney:
pǫ`nę (Q162p Tongeren),
pony:
`pǫnęi̯ (Q162p Tongeren),
pony, poney:
pǫnē̜ (Q162p Tongeren)
|
Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3], [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 37]
I-9
|
17544 |
klein persoon |
kleine, een -:
hé és ne kleijne (Q162p Tongeren)
|
klein van gestalte [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17543 |
klein van gestalte |
een stomp hoog:
hé és ne stoomp hooX (Q162p Tongeren),
klein:
kleein (Q162p Tongeren),
klein van postuur:
hes klein van pəsty(3)̄r (Q162p Tongeren),
klein van was:
hes klein van was (Q162p Tongeren)
|
klein van gestalte [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32671 |
klein voorploegwiel |
relletje:
ręlǝkǝ (Q162p Tongeren)
|
Het kleine, doorgaans linker voorploegwiel dat "op de voor" loopt. Termen als landrad, tǝndwiel, landsrullen, veldwiel, buitenste rad en voorste rad zijn ook toepasselijk op het op de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. [N 11, 31.II.b; N 11A, 97b]
I-1
|
20723 |
kleine hoeveelheid eten |
prutsje:
prøtskə (Q162p Tongeren)
|
Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17756 |
kleine neus |
snuitje:
Trefwd. snuitje (*snuitsje), nl. in snuit-gebied, vgl. lm. SNUIT !!
snuitche (Q162p Tongeren),
stompje:
stumpke (Q162p Tongeren)
|
een klein neusje [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
25260 |
kleine roede, maat van 20,7 m2 |
kortroede:
mv.: -ë (z.o. roei en bóndër)
kòtroei (Q162p Tongeren)
|
kortroede, kleine roede, oude oppervlaktemaat, ongeveer een halve roede (0,2112 aren)
III-4-4
|
21338 |
kleingeld |
enkel:
ixhəpxən eŋkəl (Q162p Tongeren),
kleingeld:
ix høͅb gēͅn klēͅingeͅlt (Q162p Tongeren),
ixhøbgein kleingelt (Q162p Tongeren),
ixøpgəkleingelt (Q162p Tongeren),
klei geld (Q162p Tongeren),
klein gelt (Q162p Tongeren),
ps. omgespeld volgens Frings.
kleͅigeͅlt (Q162p Tongeren),
ps. omgespeld volgens IPA.
klēͅi̯ngēͅlt (Q162p Tongeren)
|
ik heb geen kleingeld [ZND A2 (1940sq)] || Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|