33880 |
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben |
lap:
lap (Q162p Tongeren),
milt:
melt (Q162p Tongeren)
|
Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56]
I-9
|
20741 |
koekje van overgeschoten deeg |
schaarkoekje:
sjàarkükskë (Q162p Tongeren)
|
overschot van deeg, nog juist genoeg om een koekje te maken
III-2-3
|
24188 |
koekoek |
koekoek:
koekkoek (Q162p Tongeren),
kukuk (Q162p Tongeren)
|
koekoek || koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24871 |
koekoeksbloem |
constantinopels:
[Lynchis chalcedonia]
kónstàntënópëls (Q162p Tongeren),
koekoek:
-
koekoek (Q162p Tongeren),
koekoekbloem:
Orchis, koekoeksbloem
koekkoek(ë)bloem (Q162p Tongeren)
|
echte koekoeksbloem [DC 17 (1949)] || koekoeksbloem || standelkruid
III-4-3
|
19747 |
koelkast |
frigo (fr.):
frïggó (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
ijskast || koelkast
III-2-1
|
33349 |
koestal |
koestal:
ku[stal] (Q162p Tongeren),
kō ̞u̯[stal] (Q162p Tongeren),
kū[stal] (Q162p Tongeren)
|
De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s]
I-6
|
34646 |
koets |
koets:
kui̯ts (Q162p Tongeren)
|
Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr]
I-13
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koets (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren),
kuits (Q162p Tongeren),
kuts (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
een koets [ZND A2 (1940sq)] || koets [ZND 28 (1938)], [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
34644 |
koetsier |
koetsier:
kui̯tsīr (Q162p Tongeren)
|
Persoon die op de bok van een rijtuig zit en de paarden ment. [N 101, 2; Wi 15, monogr]
I-13
|
21265 |
koffer |
koffer:
Fr. coffre
kòffër (Q162p Tongeren)
|
koffer, bagagekoffer (auto)
III-3-1
|