24189 |
kokmeeuw |
meeuw:
mēuw (Q162p Tongeren)
|
kokmeeuw (38 zeer bekend; witte vogel met s zomers bruinzwarte kop; in grote troepen op en rond allerlei water; in de stad ook daarvandaan; schreeuwerige vogel; vooral in de grote broedkolonies; aan Schelde en Maas komen nog meer, meest grotere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33888 |
kolder |
kolder:
kǫldǝr (Q162p Tongeren)
|
Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.]
I-9
|
19636 |
kolengruis |
mul:
mùl (Q162p Tongeren),
wat nat gemaakt
mùl (Q162p Tongeren)
|
kolengruis
III-2-1
|
19734 |
kolenkit |
kolentoot:
kuò’lëtōēt (Q162p Tongeren)
|
kolenkit
III-2-1
|
19634 |
kolenschop |
schop:
grote kolenschop
sjoeb (Q162p Tongeren),
sjoep (Q162p Tongeren)
|
schoffel || schoffel, grote kolenschop
III-2-1
|
19467 |
kolenslik |
schlamm (d.):
Onder de oorlog gebruikt als brandstof Du. schlamm: modder
slam (Q162p Tongeren)
|
mengsel van kolengruis en water
III-2-1
|
24190 |
kolgans |
gans:
gās (Q162p Tongeren)
|
kolgans (± 70 witte kol, zwarte borststrepen; vaak tussen andere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
26382 |
kolk |
kolk:
kǫlǝk (Q162p Tongeren)
|
De holte in de bedding van de beek of de rivier achter het molenrad van onderslagmolens, veroorzaakt door de scheut van het water. Volgens Janssen (pag. 46) werd de kolk vroeger uitgegraven om de kracht van het water te breken en te beletten dat de sluiswerken ondermijnd werden. Zie afb. 71. [Vds 60; Jan 65; Coe 57; Grof 81]
II-3
|
21567 |
kolonel |
kolonel:
enne kollonel (Q162p Tongeren),
enne kollonnel (Q162p Tongeren),
⁄n kolonel (Q162p Tongeren),
⁄ne kolonél (Q162p Tongeren)
|
Kolonel. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
19615 |
kom |
bol:
ënë bòl sòp drénkë
bòl (Q162p Tongeren),
komp:
komp (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
kōmp (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
kómp (Q162p Tongeren)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] || grote, ronde kom || kom
III-2-1
|