20109 |
korenbloem |
blauwbloem:
[Centaura cyanus]
blàabloem (Q162p Tongeren),
blauwbloemetje:
-
blâ blumke (Q162p Tongeren),
blauwbloempje:
blāblømkǝ (Q162p Tongeren),
korenbloem:
kurǝblum (Q162p Tongeren),
-
koerebloem (Q162p Tongeren)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)]
I-5, III-4-3
|
33092 |
korenmijt zetten |
maken:
mǭ.kǝ (Q162p Tongeren)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
25972 |
korenmolen |
molen:
[molen] (Q162p Tongeren)
|
Een molen om graan te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord respectievelijk woorddeel ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Coe 6; Grof 4]
II-3
|
32536 |
korf |
korf:
kø̜rǝf (Q162p Tongeren)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.]
II-12
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
kornoelje:
kornoelje (Q162p Tongeren),
kərnoel (Q162p Tongeren),
[Cornus mas]
kërnōēl (Q162p Tongeren),
kornoeljestruik:
kërnōēlëstroek (Q162p Tongeren)
|
kornoelje [ZND 01 (1922)] || kornoeljestruik || kornoeljevrucht
III-4-3
|
24689 |
kornoeljesoorten |
kornoeljehaag:
kërnōēlëhôog (Q162p Tongeren)
|
kornoeljehaag
III-4-3
|
21500 |
korporaal |
korporaal:
kaperaol (Q162p Tongeren),
kaperoal (Q162p Tongeren),
kaporaol (Q162p Tongeren),
kapraôl (Q162p Tongeren)
|
korporaal [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18604 |
korset |
ceintuur:
Et. Fr. ceinture.
sëntür (Q162p Tongeren),
korset (<fr.):
kəRseͅt (Q162p Tongeren),
kərseͅt (Q162p Tongeren),
kərsɛt (Q162p Tongeren),
Et. Fr. corset.
kërsèt (Q162p Tongeren),
kòrsèt (Q162p Tongeren)
|
2) laag corset (zonder baleinen) || korset || korset, keurslijf || korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17797 |
kort geknipt haar |
bros:
bròs (Q162p Tongeren)
|
Overal kort geknipt hoofdhaar [tieters, stoppelen] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
18330 |
kort schortlint |
noeud (fr.):
[sic]
ənə nø̄ (Q162p Tongeren)
|
linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)]
III-1-3
|