e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korenbloem blauwbloem: [Centaura cyanus]  blàabloem (Tongeren), blauwbloemetje: -  blâ blumke (Tongeren), blauwbloempje: blāblømkǝ (Tongeren), korenbloem: kurǝblum (Tongeren), -  koerebloem (Tongeren) Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)] I-5, III-4-3
korenmijt zetten maken: mǭ.kǝ (Tongeren) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
korenmolen molen: [molen] (Tongeren) Een molen om graan te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord respectievelijk woorddeel ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Coe 6; Grof 4] II-3
korf korf: kø̜rǝf (Tongeren) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
kornoelje (alg.) kornoelje: kornoelje (Tongeren), kərnoel (Tongeren), [Cornus mas]  kërnōēl (Tongeren), kornoeljestruik: kërnōēlëstroek (Tongeren) kornoelje [ZND 01 (1922)] || kornoeljestruik || kornoeljevrucht III-4-3
kornoeljesoorten kornoeljehaag: kërnōēlëhôog (Tongeren) kornoeljehaag III-4-3
korporaal korporaal: kaperaol (Tongeren), kaperoal (Tongeren), kaporaol (Tongeren), kapraôl (Tongeren) korporaal [ZND 36 (1941)] III-3-1
korset ceintuur: Et. Fr. ceinture.  sëntür (Tongeren), korset (<fr.): kəRseͅt (Tongeren), kərseͅt (Tongeren), kərsɛt (Tongeren), Et. Fr. corset.  kërsèt (Tongeren), kòrsèt (Tongeren) 2) laag corset (zonder baleinen) || korset || korset, keurslijf || korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)] III-1-3
kort geknipt haar bros: bròs (Tongeren) Overal kort geknipt hoofdhaar [tieters, stoppelen] [N 114 (2002)] III-1-1
kort schortlint noeud (fr.): [sic]  ənə nø̄ (Tongeren) linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)] III-1-3