18146 |
kreupel |
lam:
Het woord kreupel wordt volgens de informant niet gebruikt.
lāōm (Q162p Tongeren)
|
Kreupel - Kent men in uw dialect het volgende woord in dezelfde of een min of meer afwijkende vorm, zoals b.v. krepel naast kreupel. [DC 17 (1949)]
III-1-2
|
33910 |
kreupel zijn |
lam:
lǭm (Q162p Tongeren)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
kribǝbai̯.tǝr (Q162p Tongeren)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
biest:
bi.s (Q162p Tongeren
[(derde zeefsel)]
),
kriel:
krī.l (Q162p Tongeren)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
34465 |
krielkip |
kreukelhennetje:
krȳkǝlhinǝkǝ (Q162p Tongeren),
zinghennetje:
zēhinǝkǝ (Q162p Tongeren)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
22351 |
krijgertje spelen |
kat lopen:
kat loöpa (Q162p Tongeren),
katje lopen:
kètsje laupe (Q162p Tongeren),
/
ketje loupen (Q162p Tongeren),
katje spelen:
ketje spelen (Q162p Tongeren),
ketsje speela (Q162p Tongeren),
/
kêtsjë speelë (Q162p Tongeren),
lopenskat spelen:
/
lòupëskat speelë (Q162p Tongeren),
nalopenskat spelen:
Vgl. snaikat, bòumkat, hòukat.
nuò`lòupëskat (Q162p Tongeren),
snijkat spelen:
snijkat
snaaikat (Q162p Tongeren),
soldaatje spelen:
soldaeutsje speela (Q162p Tongeren),
eu als in Fr. heure
soldeutje spelen (Q162p Tongeren),
vangertje spelen:
/
vangerke (Q162p Tongeren)
|
/ [SND (2006)] || Kinderspel: de kat loopt achter één der makkers om hem te prie:zë. || Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
23105 |
krijgertje spelen add. |
frot:
Fròt, kóm mêr aut, brénk ënë jóngë zóon taus [Paul Musyck, pag. 5].
fròt (Q162p Tongeren)
|
Kinderspel.
III-3-2
|
23106 |
krijgertje spelen add.: aantikken |
prijzen:
Van Fr. pris(e) (prendre).
prīēzë (Q162p Tongeren)
|
Bij een kinderspel een andere aanraken, deze neemt dan meestal de rol (van kat) over.
III-3-2
|
21501 |
krijt |
krijt:
e stek wit kraait (Q162p Tongeren),
e steuk wit kraait (Q162p Tongeren),
e stèk wit krit (Q162p Tongeren),
e stök wit kraait (Q162p Tongeren),
krajt (Q162p Tongeren),
krę̄.t (Q162p Tongeren)
|
Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)] || Het krijt waarmee het aantal te malen kiloɛs en de naam van de klant op het molenbord worden genoteerd. In Q 88 telde de molenaar volgens de boeren wel eens teveel. Men noemde dat dubbel schrijven (dø̜bǝl šri.vǝ)(Coenen, pag. 178).' [Coe 246; Grof 277]
II-3, III-3-1
|
21946 |
kringetjes maken rond de duivin (baltsverschijnsel) |
jagen:
joagen (Q162p Tongeren)
|
Hoe benoemt men de volgende baltsverschijnselen van duiven: rond de duivin kringetjes maken? [N 93 (1983)]
III-3-2
|