19863 |
kussen |
kussen:
kø̄.sǝ (Q162p Tongeren),
pan:
pan (Q162p Tongeren)
|
Een uit brons of gietijzer vervaardigd kussen waar het uiteinde van de molenboom in rust en ronddraait. Het kussen is ingewerkt in een vierkant houten of stenen blok. Zie ook afb. 75 en de toelichting bij het lemma ɛsteenɛ. Vanderspickken maakt in de lemmata ɛpan-kussenɛ (Vds 72) en ɛpan-kasseiɛ (Vds 87) geen onderscheid tussen een arduinen steen of een metalen kussen. De opgaven uit het materiaal die specifiek verwijzen naar een steen zijn overgeplaatst naar het lemma ɛsteenɛ.' [Vds 87]
II-3
|
33950 |
kussenleder |
kussenleer:
kø̜sǝlē̜r (Q162p Tongeren)
|
Leren bekleding van de haamkussens. [N 13, 4; N 36, 17]
I-10
|
19632 |
kussensloop |
kussenkleed:
kø̄səkleͅi̯t (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren),
kustijk:
kùstīēk (Q162p Tongeren),
Tȉk = stofsoort
kùstīēk (Q162p Tongeren)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)] || lang kussen met omhulsel van tȉk
III-2-1
|
18657 |
kussentje op het hoofd |
wisje:
WNT: wisch (I), 2) Klein kussen bestaande uit een ineengedraaiden bundel of krans van linnen (of stroo), dat bij het dragen van lasten of het hoofd wordt gelegd. Veroud. doch gewest. nog aangetroffen. vgl. Van Dale II. wis.
wi.skə (Q162p Tongeren)
|
kussentje op het hoofd bij het dragen van korven [vritsjel, wusj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19162 |
kwaad wijf |
canaille (fr.):
knai (Q162p Tongeren)
|
feeks, helleveeg
III-1-4
|
19314 |
kwaadspreekster |
kwaaimuil:
kóimaul (Q162p Tongeren),
kwaaitong:
kóitóng (Q162p Tongeren),
tang:
of taug? de informant twijfelt
tang (Q162p Tongeren)
|
kwaadspreekster || vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwôol (Q162p Tongeren)
|
Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24341 |
kwaken |
goggelen:
gogǝlǝ (Q162p Tongeren),
kwaken:
kwākǝ (Q162p Tongeren),
kwakken:
kwakǝ (Q162p Tongeren)
|
Roepen, gezegd van de eenden. [L 37, 8b]
I-12
|
18156 |
kwakzalver |
charlatan (fr.):
sjárlëtáng (Q162p Tongeren),
het mannetje van...:
... en dan wordt de gemeente genoemd.
ët mennëke van... (Q162p Tongeren),
kwakzalver:
kwákzalvër (Q162p Tongeren)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (kwakzalver, kwakkelaar, pisdokter, wonderdokter, charlatan, polak). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24201 |
kwartel |
kwakkel:
kwakkel (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren),
kwakəl (Q162p Tongeren),
kwàkkël (Q162p Tongeren)
|
kwartel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|