24699 |
leverbloempje |
zoon-van-de-vader:
[Anemone hepatica]
zoon van dë vôiër (Q162p Tongeren)
|
leverbloempje
III-4-3
|
21002 |
leverpastei |
pat:
’pā̝tē (Q162p Tongeren)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
leverpens:
lēͅ.vərpēͅ.ns (Q162p Tongeren),
Lêvërpêns van mèt Keuning wô¯s ën Túngërsë spéssiàllëtait
lêvërpêns (Q162p Tongeren)
|
leverpens || leverworst [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
24342 |
libel en waterjuffer |
kledersnijder:
klèiërsnaier (Q162p Tongeren)
|
libel
III-4-2
|
21506 |
liberaal |
blauwe, een -:
hey is ’n a blaja (Q162p Tongeren),
’t es enne bla͂a͂e (Q162p Tongeren),
liberaal:
hè es enne liberaol (Q162p Tongeren),
’n liberoal (Q162p Tongeren),
riberaal:
’t es ne riberaol (Q162p Tongeren)
|
Het is een liberaal. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
17540 |
lichaam |
corpus (lat.):
kørpes (Q162p Tongeren),
Gans het lichaam
korpus (Q162p Tongeren),
lijf:
et laaief (Q162p Tongeren),
et laaif (Q162p Tongeren),
laaif (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
laif (Q162p Tongeren),
leif (Q162p Tongeren)
|
het lichaam [ZND 30 (1939)] || het lijf [ZND 30 (1939)] || lichaam [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17971 |
lichaamskracht |
fors:
fors (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
foͅrs (Q162p Tongeren),
mar.: lijkt me toch dat dit force (fr.) moet zijn
foͅrs (Q162p Tongeren),
fup:
fup (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren),
kevie:
kəvi (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
B.v. hë hèt gèinë këvie mé én.
këvīē (Q162p Tongeren),
macht:
māg (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
fut, moed || lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
18084 |
lichaamsvocht |
water:
et woiter (Q162p Tongeren),
woͅitərt (Q162p Tongeren),
wòiter (Q162p Tongeren)
|
lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)]
III-1-2
|
26527 |
licht, steenlicht |
licht:
lixt (Q162p Tongeren)
|
De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld]
II-3
|
33677 |
lichte klei |
lichte leem:
līxtǝ lēm (Q162p Tongeren)
|
Grondsoort die bestaat uit zand en klei. Zavel is lichte klei waarin het zandgehalte 60 tot 80% kan zijn. [N 27, 43; N 27, 41]
I-8
|