17663 |
muis van de hand |
muis:
maus (Q162p Tongeren)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33687 |
mulle grond |
fijne grond:
fai̯nǝ grǫnt (Q162p Tongeren),
lichte grond:
lextǝ grǫnt (Q162p Tongeren)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
34069 |
muntige koe |
muntig (bijvgl. nmw.):
møntex (Q162p Tongeren),
møntǝx (Q162p Tongeren)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|
24694 |
muskusplantje |
muskus:
[Mimulus moschatus]
müskës (Q162p Tongeren)
|
maskerkruid
III-4-3
|
18418 |
muts: algemeen |
marinmuts (<fr.):
marɛ͂muits (Q162p Tongeren),
muts:
moets (Q162p Tongeren),
muits (Q162p Tongeren),
muts (Q162p Tongeren),
Moets.
muts (Q162p Tongeren),
Was vroeger het woord voor [klak]; nu nog voor kinderen.
muits (Q162p Tongeren),
mutsje:
mutskə (Q162p Tongeren),
pulver:
Duits w.
pulvər (Q162p Tongeren)
|
muts || muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
houtmijt:
ps. letterlijk omgespeld volgens Frings (dus met punten ertussen!).
ən hō.tmēͅ.t* (Q162p Tongeren),
motsemmijt:
mjøͅtsəmōͅit (Q162p Tongeren),
ps. omgespeld volgens Frings.
mjøͅtsəmai̯t* (Q162p Tongeren),
mutsingmijt:
ps. omgespeld volgens IPA.
mžøtsēͅŋmāi̯t* (Q162p Tongeren)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|
30091 |
muur |
muur:
mūr (Q162p Tongeren)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
24506 |
muurbloem |
kerkbloem:
-
kerkbloem (Q162p Tongeren),
[Cheiranthus cheiri]
kèr"kbloem (Q162p Tongeren)
|
muurbloem [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
23492 |
muurkapelletje |
kapelletje:
ə kəpelləkə (Q162p Tongeren),
muurkapelletje:
ə mōērkəpelləkə (Q162p Tongeren)
|
Een kastje of kleine nis, aangebracht tegen een muur en voorzien van een beeld of relikwie. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22751 |
muziek |
muziek:
Fr. musique.
mëzīēk (Q162p Tongeren),
Wordt de kunst bedoeld, dan is het woord vr., anders onz.
məzi.k (Q162p Tongeren)
|
1. De kunst. || Musique: Muziek.
III-3-2
|