33899 |
overhoef |
form:
fǫrǝm (Q162p Tongeren)
|
Verdikking van het kroonbeen boven de hoef. De knobbels op de kroonrand kunnen het gevolg zijn van eigen kroonbetrappeling, verstuiking en misstappen op een oneffen boden, of door betrappeling van andere paarden, vooral bij het draaien op het veld. Als deze beenwoekering groot van omvang is, wordt het kroongewricht stijf en gaat het paard kreupel. Zie afbeelding 14. [N 8, 90m]
I-9
|
32799 |
overhoeks eggen |
over[eggen]:
i̯ø̜.vǝr[eggen] (Q162p Tongeren),
overhoekes [eggen]:
i̯ø̜.vǝrhukǝs (Q162p Tongeren),
yø̜.vǝrhukǝs (Q162p Tongeren)
|
Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.]
I-2
|
17889 |
overhoop halen |
ondersteboven zetten:
onderstebwouvë zette (Q162p Tongeren),
overhoop halen:
juverhoup hôole (Q162p Tongeren),
overhoop zetten:
juvvërhoup zètte (Q162p Tongeren)
|
Overhoop halen (modden, onderste boven / ondereen / overhoop halen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33512 |
overige erwten en bonen |
kledderbonen:
gewone boon [Phaseolus vulg.]
klêddërbóon (Q162p Tongeren),
velderwten:
[Pisum arvense]
vêldêert (Q162p Tongeren)
|
boon (soort) || velderwt
I-7
|
18553 |
overjas (alg.) |
overjas:
øjəvərjas (Q162p Tongeren),
overpaletot (<fr.):
yøvərpḁlto (Q162p Tongeren),
paletot (fr.):
Et. Fr. paletot; syn. pàrdëssü.
paltó (Q162p Tongeren),
pardessus (fr.):
paRdəsy (Q162p Tongeren),
pardəsy (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
pərdəsy (Q162p Tongeren),
Et. Fr. pardessus; syn. paltó.
pàrdësü (Q162p Tongeren),
surtout (fr.):
syRtu (Q162p Tongeren),
windvang:
Brg.
wéndvànk (Q162p Tongeren)
|
herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || jas || overjas || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)] || overjas, mantel
III-1-3
|
33897 |
overkoot |
overkoot:
yǝ.vǝrkōt (Q162p Tongeren),
overkotig:
yǝvǝrkōtex (Q162p Tongeren)
|
Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m]
I-9
|
32796 |
overlangs heen en weer eggen |
in het leng [eggen]:
en t lɛŋ (Q162p Tongeren),
rechtaf [eggen]:
rɛ̄x˱ǭf (Q162p Tongeren),
rechtop [eggen]:
rɛ̄x˱ǫp (Q162p Tongeren)
|
Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.]
I-2
|
33051 |
overmouwen |
bindmouwen:
be.nmǫu̯ǝ (Q162p Tongeren)
|
De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18388 |
overschoen |
galoche (fr.):
Et. Fr. galoche.
gëlosj, gàllòsj (Q162p Tongeren),
souspied (fr.):
syn. zwèitvüut.
soeppié (Q162p Tongeren)
|
gummi-overschoen || sous-pieds, uit stof of suède vervaardigde overschoen, die de enkel en bovenbeen van de schoen bedekt
III-1-3
|
25065 |
overschot, restant |
meerrest:
méerrês (Q162p Tongeren)
|
overschot, restant
III-4-4
|