23803 |
paaskaars |
paaskaars:
de Pwòiskas (Q162p Tongeren)
|
De op Paaszaterdag gewijde kaars, de Paaskaars [oeësterkeëts, poaësjkeëts]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23947 |
paaslammetje |
n paaslammetje].:
ne meulder (Q162p Tongeren),
ne mòlder (Q162p Tongeren)
|
Iemand die pas op het laatste moment (d.w.z. op Beloken Pasen) zijn paasplicht vervult [ne mölder, mulder [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23800 |
paaszaterdag |
paaszaterdag:
Pwòiszùtterdog (Q162p Tongeren)
|
Goede Zaterdag, Paaszaterdag [Kaarzamstiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33320 |
pacht, vruchtgebruik |
tuis:
tǫu̯s (Q162p Tongeren)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
21689 |
pacht? |
pacht:
ps. omgespeld volgens Frings.
pāx (Q162p Tongeren)
|
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24362 |
pad |
pad:
pad (Q162p Tongeren),
pat (Q162p Tongeren)
|
pad [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
sjampëljóng (Q162p Tongeren),
šampəlju̞ŋ (Q162p Tongeren),
heksenkaas:
hêksëkées (Q162p Tongeren),
kattenkaas:
of: heksenkaas, in een kring groeiend
kattëkées (Q162p Tongeren),
koevis:
contam. van koe en bovis?
kōēvīēs (Q162p Tongeren),
zwam:
zwamp (Q162p Tongeren),
zwàam (Q162p Tongeren)
|
paddestoel [RND] || paddestoel (soort) || tonderzwam
III-4-3
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
fel dik:
fɛl dik (Q162p Tongeren),
opgeblazen (dik):
opgəbluwoͅzə (Q162p Tongeren),
opgezwollen (dik):
oͅpXezwoͅile (Q162p Tongeren),
pummeldik:
pomeldek (Q162p Tongeren),
te dik:
tə dik (Q162p Tongeren),
vet:
veͅt (Q162p Tongeren)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18240 |
paillette |
paillette (fr.):
pájèttë (Q162p Tongeren)
|
Pailletten. Een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
kostym (Q162p Tongeren),
kəstym (Q162p Tongeren),
Et. Fr. costume.
këstüm (Q162p Tongeren),
kòstüm (Q162p Tongeren)
|
kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)] || kostuum, pak || pak (kleding), kostuum
III-1-3
|