17717 |
penis |
charel:
sjaarël (Q162p Tongeren),
chareleur:
Humoristisch.
sjarleur (Q162p Tongeren),
mus:
mùs (Q162p Tongeren),
pie:
pie (Q162p Tongeren),
pieke:
Kindertaal.
piekë (Q162p Tongeren),
pissertje:
Van een kleine jongen of om te kleineren.
pissërkë (Q162p Tongeren),
pum:
pŏĕm (Q162p Tongeren),
pummel:
poemmël (Q162p Tongeren),
vogel:
Humoristisch.
voogël (Q162p Tongeren)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
34116 |
penis van de stier |
schacht:
šā.x (Q162p Tongeren)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
23995 |
penitentie |
penitentie (<lat.):
penitentie (Q162p Tongeren),
pénnetense (Q162p Tongeren)
|
Penitentie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21415 |
pennenhouder |
pennensteel:
pennestiel (Q162p Tongeren)
|
pennenhouder [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
34103 |
pens |
bladermaag:
bluǝrmø̜x (Q162p Tongeren),
pens:
pɛns (Q162p Tongeren)
|
De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15]
I-11
|
31770 |
penzaag |
arasementzeeg:
arasǝmęnt˲zē̜x (Q162p Tongeren),
penszeeg:
pęns˲zē̜x (Q162p Tongeren)
|
Kleine spanzaag die wordt gebruikt voor het zagen van fijn werk zoals de pennen en zwaluwstaarten voor houtverbindingen. Het zaagblad is 50 tot 60 cm lang, 5 tot 6 cm breed en fijngetand. Zie ook afb. 19. [N G, 22b; N 53, 8h + j; N 53, 9; N I, 1, add.; monogr.]
II-12
|
20842 |
peper |
peper:
pêpër (Q162p Tongeren)
|
peper
III-2-3
|
24692 |
peperboompje |
miserie-boompje:
[Daphné mezereum]
mëzérëbúmkë (Q162p Tongeren)
|
peperboompje
III-4-3
|
20843 |
peperkorrel |
peperbol:
verklw. Pêpërbùllëkë
pêpërbòl (Q162p Tongeren)
|
peperkorrel
III-2-3
|
20972 |
pepernoot |
pepernoot:
pêpërneut (Q162p Tongeren)
|
pepernoot
III-2-3
|