18162 |
pil |
pil:
pil (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren)
|
pil [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
23376 |
pilaar |
pilaar:
pilaar (Q162p Tongeren),
#NAME?
pilèèr (Q162p Tongeren),
pilaster:
pilaster (Q162p Tongeren)
|
Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28787 |
pilo |
pilo:
pilu (Q162p Tongeren)
|
Soort van gladde stof met een linnen schering en een katoenen inslag, vooral gebruikt voor werkkleding. [N 62, 93a]
II-7
|
24225 |
pimpelmees |
pimpelmees:
pimpəlmēs (Q162p Tongeren),
tietemees:
titəmēs (Q162p Tongeren)
|
pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
26356 |
pin van de sluisdeur |
ang:
aŋ (Q162p Tongeren)
|
Lange houten nagel met vierkante kop waarmee de planken van de sluisdeuren aan elkaar worden bevestigd. Een aantal woordtypen zoals ang (Q 162, Q 188, Q 240), angel (Q 95, Q 241) en anker (Q 180) is van toepassing op een bevestiging van de sluisdeuren met behulp van ɛangenɛ. Daarbij worden de uiteinden van een aantal planken van de sluisdeur dusdanig bewerkt dat zij in daarmee overeenkomende gaten kunnen worden ingelaten. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛangɛ.' [Vds 39; Jan 35; Coe 23; Grof 57]
II-3
|
17670 |
pink |
pink:
pink (Q162p Tongeren)
|
Pink, de vijfde, kleinste vinger (pink (pinkel, pinker), kleine vinger). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
24881 |
pinksterbloem |
pinksbloem:
-
pénksbloem (Q162p Tongeren)
|
pinksterbloem [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
pènkse (Q162p Tongeren),
pinksteren:
Pénkstërë (Q162p Tongeren),
sinksen:
Sinksë (Q162p Tongeren),
Sénksë (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet de 50e dag na Pasen: Pinksteren of Sinksen? [ZND 40 (1942)] || Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
26554 |
pinnen |
boulonnen:
bǝloŋǝ (Q162p Tongeren),
spieën/spijen:
spęjǝ (Q162p Tongeren)
|
De (ijzeren) pinnen waarmee de molensteen aan de beugels van de steenkraan wordt bevestigd. [Vds 205; Jan 184; Coe 167; Grof 200]
II-3
|
22732 |
pinstokken (voor de slee) |
pikken:
⁄pekə (Q162p Tongeren)
|
pikstokken waarmee de kinderen een slee (waarop ze zitten) voortduwen [N 08 (1961)]
III-3-2
|