e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
prostituée hoer: dë hoer (Tongeren), straathoer: dë [strwòi̯thoer (Tongeren) prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 115 (2003)] III-2-2
provisiekast broodschap: Zó dik as ë bróodsjôop: zeer dik  bróodsjôop (Tongeren) broodkast III-2-1
provisiekast, etenskast eetschap: ɛ̄ətša͂p (Tongeren), provisiekamer: proͅvīsəkoͅmər (Tongeren), provisieschap: provi.i̯zəšōͅ.p (Tongeren), schap: Dë mais lïggë vùr hët sjôop dóod  sjôop (Tongeren), schapraai: šaprōͅə (Tongeren), spinde: verklw. spïnsjë: provisiekamertje, vaak onder de trap, o.a. ook als spijskast gebruikt, ook wel als rommelkast  spén (Tongeren), spindje: spintšə (Tongeren) provisiekamer || schapraai || voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)] III-2-1
pruik pruik: prik (Tongeren), Minder gezegd.  pruk (Tongeren), toupet (fr.): Het haarstukje.  toeppèt (Tongeren) Pruik. Kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [pruik, calotte, toupet] [N 114 (2002)] III-1-3
pruim bakpruim: pruim met weinig sap, om te bakken of te drogen  bàkpraum (Tongeren), kriek: [Prunus insititia]  krīēk (Tongeren), maspruim: soort dikke pruim  maspraum (Tongeren), priester: [Prunus domestica]  prïssël (Tongeren), reine claude (fr.): Paque spelt regenoot; volksetym. van reineclaude?  réggënóot (Tongeren) bakpruim || kroospruim || pruim (soort) || pruimeboom || reine-claude, pruimsoort I-7
pruimen sjieken: Fr. chiquer  sjïkkë (Tongeren) pruimen III-2-3
pruimenboom pruimenboom: praumebòum (Tongeren) pruimeboom I-7
pruimenvlaai pruimenvlaai: Hë némp k؉strónt vùr praumëvlôi: hij is lichtgelovig  praumëvlôi (Tongeren) pruimetaart III-2-3
prutsen klommelen: klommele (Tongeren), klómmëlë (Tongeren), tokken: cf. WNT s.v. "tukken - tokken"; (niet van toepassing) cf. Weijnen Et.wb. s.v. "toeken, tokken, tukken"en "toeker"op p. 206-207; van Hgd. "zucken"?  toekkë (Tongeren) bij het werken knoeien, klungelen || Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || klungelen III-1-4
prutser fokker: fokkër (Tongeren), fotser: foetsër (Tongeren), klommelaar: klómmëlêr (Tongeren), tokker: cf. Weijnen Et.wb. s.v. "toeken, tokken, tukken"en "toeker"op p. 206-207; van Hgd. "zucken"?  toekkër (Tongeren) klungelaar || klungelaar, knoeier || knoeier, klungelaar (bij werk of spel) || knoeier, onhandig persoon III-1-4