19268 |
aandringen |
aandringen:
ô’ndréngë (Q162p Tongeren)
|
aandringen
III-1-4
|
26468 |
aanduwen |
dammen:
damǝ (Q162p Tongeren)
|
Het werk of de stukken zak en vet aanduwen waardoor verhinderd wordt dat er graan via de steenbus uitloopt. De molenaars gebruiken hiervoor verschillen werktuigen zoals een ɛhouten hamelɛ (hǭ.tǝ hǭ.mǝl Q 188), een hamel (hǭ.mǝl Q 180, Q 181; hǭmǝl P 177a, P 184, P 195, Q 164; ǭmǝl P 176), een beitel (bē.tǝl Q 162; bɛjǝtǝl P 184), een beiteltje (bētǝlkǝ Q 164), een stek (stɛk P 120, P 195, Q 78, Q 88), een steel (stɛjl P 176), een stompijzer (stumpęǝzǝr Q 160a), een ijzer (ā.zǝr Q 162), een spie/spij (spi Q 180) en een cale (kal Q 181, Q 188).' [Coe 112; Coe 112 add.; Grof 131; Grof 132; Grof 133]
II-3
|
31954 |
aaneenspijkeren |
aaneennagelen:
ǭnęjnnē̜xǝlǝ (Q162p Tongeren)
|
Twee delen met spijkers aan elkaar verbinden. [L 5, 7; monogr.]
II-12
|
29823 |
aangebrande stenen |
kamaaien:
kámajǝ (Q162p Tongeren
[(bakstenen die niet genoeg ofwel te grondig gebakken zijn: zodat ze schots en scheef zijn)]
)
|
Vormelingen die tijdens het bakproces verbranden door directe aanraking met stookkolen. Zie voor het woordtype kraaien ook het Waalse ɛcrah√™ɛ, ø̄̄morceau de houille incomplètement br√ªléø̄̄. Het werd in Q 121 gebruikt voor ø̄̄te hard gebakken stenenø̄̄.' [N 98, 168; N 30, 52c; monogr.]
II-8
|
26609 |
aangeladen, toegemalen |
geplekt:
gǝplɛkt (Q162p Tongeren)
|
Gezegd van het scherpsel van een molensteen wanneer dit toegeplakt raakt als gevolg van deegachtig meel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛaanladenɛ.' [N O, 34n; Vds 181; Jan 264; Coe 147]
II-3
|
26519 |
aanhangen |
aanhangen:
ā̄nhaŋǝ (Q162p Tongeren),
ǭ.nhaŋǝ (Q162p Tongeren)
|
De meelzak met behulp van de zakhaakjes aan de meelpijp of meelbak bevestigen. [Jan 170; Coe 155; Coe 155 add.; Grof 183]
II-3
|
20128 |
aanhitsenoostindische kers |
kapper:
kapper (Q162p Tongeren)
|
Oostindische kers (tropaeolum majus nana). De bladeren zijn roodachtig met 5 zeer stompe hoeken, ze zijn iets grijsgroen. De kelk is geel. De kroonbladeren zijn oranje tot lichtgeel, aan hun voet met franje. De onrijpe vruchten worden in azijn ingemaakt,
III-2-1
|
17926 |
aanhoudend bepoetelen |
beduimelen:
bədaimələ (Q162p Tongeren)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18883 |
aanhoudend klagen |
lamenteren:
lamərtjɛrə (Q162p Tongeren)
|
aanhoudend klagen [ZND B2 (1940sq)]
III-1-4
|
26608 |
aanladen |
plekken:
plɛkǝ (Q162p Tongeren)
|
Het toegeplakt raken van het scherpsel van de molenstenen als gevolg van deegachtig meel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛaangeladen, toegemalenɛ.' [N O, 34n; Vds 181; Coe 147; Grof 173]
II-3
|