20816 |
rijp |
rijp:
ràà-ip (Q162p Tongeren)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
rijmen:
raimë (Q162p Tongeren),
t rɛmp (Q162p Tongeren),
rijpen:
t rɛmp (Q162p Tongeren)
|
rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijm, rijp, bevroren dauw of mist || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijm:
raim (Q162p Tongeren)
|
rijm, rijp, bevroren dauw of mist
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
boonstaak:
bonstaok (Q162p Tongeren),
bóonstôok (Q162p Tongeren),
erwtenrijs:
êertërais (Q162p Tongeren)
|
[ZND 23 (1937)]boonstaak || erwtenrijs
I-7
|
20817 |
rijst |
rijst:
Oriza sativa L.
rais (Q162p Tongeren)
|
rijst
III-2-3
|
20603 |
rijstebrij |
rijstpap:
rai̯spap (Q162p Tongeren)
|
Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
rai̯stəvlōͅi̯ (Q162p Tongeren)
|
Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21052 |
rijstvlaai |
rijstvlaai:
Raisvlôi van mèt Van Dal
raisvlôi (Q162p Tongeren)
|
rijsttaart
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
voiture:
vu̯atȳr (Q162p Tongeren),
vǝtyr (Q162p Tongeren)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
34645 |
rijtuig met twee paarden |
tweespan:
twēspan (Q162p Tongeren)
|
Benaming voor alle rijtuigen die door twee paarden getrokken worden, in plaats van door een. [N 101, 3 + 4; L 28, 34]
I-13
|