18314 |
rok als bovenkledingstuk |
jupe (fr.):
jau.p (Q162p Tongeren)
|
rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18320 |
rok van grove stof |
tiedenjupe (<fr.):
[sic]
tieͅtəjau.p (Q162p Tongeren)
|
rok van grove zware stof [teerteje rok, pels, tiejte sjort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18284 |
rok: algemeen |
jupe (fr.):
jau.p (Q162p Tongeren),
jaup (Q162p Tongeren),
joup (Q162p Tongeren),
jəup (Q162p Tongeren),
Van jupon.
jawp (Q162p Tongeren)
|
Hoe noemt U in het algemeen een rok? [N 62 (1973)] || rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] || rok (kledingstuk voor vrouwen) [ZND B1 (1940sq)] || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19493 |
roken |
roken:
Hêe ròk dën hélë taid
ròukë (Q162p Tongeren),
van tabak of schoorsteen
ròukë (Q162p Tongeren)
|
roken || roken van tabak
III-2-1, III-2-3
|
21049 |
roker |
paffer:
paffër (Q162p Tongeren)
|
roker
III-2-3
|
18567 |
rokkostuum |
habit (fr.):
Et. Fr. habit.
àbbï (Q162p Tongeren)
|
rok
III-1-3
|
18318 |
rokkussentje |
kontje:
køntšə (Q162p Tongeren)
|
kussentje waarmee men de rok naar achteren doet uitbollen [keu, keuje, vronk] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26430 |
rol |
rol:
rǫl (Q162p Tongeren),
wel:
wɛl (Q162p Tongeren)
|
De rol waaraan in het luiwerk van een watermolen het koord of de ketting is bevestigd waarmee de zakken worden opgetrokken en afgelaten. Zie ook afb. 76. De rol is in functie vergelijkbaar met de luias in windmolens. Zie ook het lemma ɛluiasɛ. De wel (Q 241) heeft de vorm van de pletrol zoals die wordt gebruikt om aardkluiten van geploegd land te breken (vgl. WLD I.1.2, pag 165).' [Jan 230; Coe 207; Grof 234; N O, 25g; A 42A, 45]
II-3
|
26634 |
rol van de haverpletter |
rol:
rǫl (Q162p Tongeren)
|
De (stalen) rol waarmee de haver in de haverpletter werd geplet. In een haverpletter bevonden zich twee van dergelijke rollen. In Q 95 was een van de twee rollen glad, de ander had kerven. De rol met kerven noemde men in Q 88 geriffeld (gǝrefǝlt). [Vds 238; Jan 248; Coe 224; Grof 252]
II-3
|
32834 |
rollen |
rollen:
rǫlǝ (Q162p Tongeren),
trullen:
trylǝ (Q162p Tongeren),
wellen:
wɛlǝ (Q162p Tongeren)
|
De koe tijdens het kalven op de rug wentelen. [N 3A, 50] || Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-11, I-2
|