19143 |
schaden |
schaden:
sjôië (Q162p Tongeren)
|
schaden
III-1-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
koeleschaai:
we zitte èn de kuule schoi (Q162p Tongeren),
lommer:
loemmër (Q162p Tongeren),
lŏĕmmər (Q162p Tongeren),
ve zitta en de loemmer (Q162p Tongeren),
ve zitta én de loumer (Q162p Tongeren),
ve zitte ēn de loemer (Q162p Tongeren),
we zitte èn de loemmer (Q162p Tongeren),
schaai:
sjôi (Q162p Tongeren)
|
lommer, schaduw || schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
caf:
kafe (Q162p Tongeren)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
sjaan (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
šān (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren)
|
Een schande. [ZND A1 (1940sq)] || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
šu̯ops[stal] (Q162p Tongeren)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
19900 |
scharnier |
gehengde:
gëhéngtë (Q162p Tongeren),
soms gebruikt
gëhéngdë (Q162p Tongeren),
scharnier:
šarnīr (Q162p Tongeren),
šǝrnīr (Q162p Tongeren)
|
Metalen toestel, bestaande uit twee delen die in elkaar grijpen en aan elkaar verbonden zijn door een pen waaromheen zij kunnen draaien. Scharnieren worden gebruikt voor alle delen van ramen en deuren die beweegbaar ten opzichte van elkaar moeten worden verbonden. Men onderscheidt ijzeren en koperen scharnieren; de laatste hebben meestal een ijzeren pen waarom zij draaien. [N 54, 78; monogr.] || scharnier aan poort of kan
II-9, III-2-1
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝ (Q162p Tongeren)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
la.f (Q162p Tongeren)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17729 |
scheel zien |
scheel kijken:
sjêel kiekë (Q162p Tongeren),
scheel zien:
sjêel zin (Q162p Tongeren)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
23557 |
scheepje voor de wierook |
wierookpotje:
t wirròukpùtsje (Q162p Tongeren)
|
Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|