32880 |
snede van het blad van de zeis |
snede:
snī (Q162p Tongeren)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
24388 |
sneep |
koemel:
koemmël (Q162p Tongeren)
|
sneep (vis)
III-4-2
|
22346 |
sneeuwbal |
hekes mv:
hékës (Q162p Tongeren),
sneeuwbal:
snauwbêl gooië (Q162p Tongeren)
|
met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken] [N 112 (2006)] || sneeuwklonters
III-3-2, III-4-4
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwvlaag:
snauvluox (Q162p Tongeren)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
snauwə (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
snauë (Q162p Tongeren),
snau̯wə (Q162p Tongeren),
sna‧u.ə (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)], [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snaow (Q162p Tongeren),
snau (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
snē (Q162p Tongeren),
snée (Q162p Tongeren),
ps. letterlijk overgenomen.
sna‧u̯. (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
sneeuw [RND], [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25086 |
snel, vlug |
hel:
hêl (Q162p Tongeren),
rap:
rap (Q162p Tongeren),
snel:
snêl (Q162p Tongeren)
|
snel, vlug
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
direct (<lat.):
⁄ne dirèk (Q162p Tongeren),
exprestrein (<fr.):
exprestraain (Q162p Tongeren)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
32269 |
snijbank, werkbank |
snijbank:
snajbaŋk (Q162p Tongeren)
|
De bank waarop de duigen worden bewerkt. Er zijn diverse uitvoeringen van de snijbank, maar meestal bestaat ze uit een werkblad op vier poten dat op een, eveneens van vier poten voorziene, zitbank is bevestigd. In het werkblad en de daaronder geplaatste bank bevindt zich een sleuf waarin een, om een as draaibare, houten stijl is aangebracht. Aan de bovenzijde van de stijl is een klemkop bevestigd, aan de onderzijde een trede. De kuiper zit schrijlings op de zitbank en bedient met zijn voet door middel van de trede de klemkop waarmee het te bewerken materiaal op het werkblad wordt vastgeklemd. Zie ook afb. 212. De snijbank werd oorspronkelijk ook gebruikt door de hoepelmaker. Het hout voor de hoepels werd op deze bank op dikte en maat gesneden. Vgl. ook het woordtype repenbank. [N E, 18; A 32, 1; monogr.]
II-12
|
33514 |
snijbonen |
snijbonen:
snaibónë (Q162p Tongeren)
|
snijbonen
I-7
|