22101 |
spelen voor een prijs |
voor prijs spelen:
voor prais spelen (Q162p Tongeren)
|
Hoe heten de volgende combinatiemogelijkheden bij het inleggen/inzetten: spelen voor prijs? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
26471 |
speling op de steenbus |
de buis hangt los:
dǝ bø̜js haŋt lǫs (Q162p Tongeren),
spel:
spē.l (Q162p Tongeren)
|
[Vds 124; Jan 135; Coe 114; Grof 135]
II-3
|
22327 |
spelletje |
spelletje:
ë spélkë (Q162p Tongeren)
|
het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
32981 |
spelt |
spelt:
spɛlt (Q162p Tongeren)
|
Triticum spelta L. Een soort van grove tarwe die ook op schrale grond gedijt. Het is in Limburg weinig bekend. De opgave spang, afkomstig uit het materiaal Willems, is hier wel opgegeven vanwege associatie met "speld". [Wi 52; monogr.; add. uit JG 1b; L 39, 15]
I-4
|
20165 |
spenen |
afzetten:
he afzetten (Q162p Tongeren),
spenen:
spēnǝ (Q162p Tongeren)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] || Hoe heet verder: het apart zetten, spenen van de jongen? [N 93 (1983)]
I-9, III-3-2
|
17719 |
sperma |
sperma:
spermá (Q162p Tongeren),
zaad:
zwòid (Q162p Tongeren)
|
Sperma: het mannelijke zaad (zaad, natuur, sperma, wieks) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
24247 |
sperwer |
duivensperwer:
dauvəspeͅləvər (Q162p Tongeren),
sperwer:
spêl"vër (Q162p Tongeren)
|
sperwer || sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33513 |
sperziebonen |
prinsessen:
prïnsêssë (Q162p Tongeren),
sokkerklits:
soekkërklïts (Q162p Tongeren)
|
princesseboon || suikerboon
I-7
|
20535 |
spetteren |
wellen:
wal (Q162p Tongeren)
|
opborrelen
III-2-3
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spi (Q162p Tongeren),
spī (Q162p Tongeren),
spɛj (Q162p Tongeren),
spieën/spijen:
spɛjǝ (Q162p Tongeren)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] || Spieën waarmee de noten van de steenbus worden vastgezet. Zie ook afb. 78. [Vds 121; Jan 132; Coe 107; N O, 16e; N O, 16f] || Wig waarmee de naaf van het molenrad op de molenboom wordt vastgezet. [Vds 65; Jan 71; Coe 59; Grof 82]
I-3, II-3
|