e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuiken kuiltjegooien: I. (P.M. en J.B.W. in V.L., 09-07-39), II-; "kêlkë góië"en "sïkkë", dat wuònt gëspéld mèt ënë kógël van ën sênt. Dêe wôo vërluòr mèt kêlkë góië én kêlkë sjie:të wôs ´n dë "zoe:rë".  kêlkë góië (Tongeren), Z.o. góië en sjie:të.  kêlkë-góië (Tongeren), kuiltjeschieten: Sub sjiete: I. (J.B.W. in V.L., 09-07-39 P.M. (kelke chiete met n kè).  kêlkë-sjīētë (Tongeren), putjegooien: Vgl. pag. 191 sub góië: pùtsjë góië, z.o. pùtsjë.  pùtsjëgóië (Tongeren) Kinderspel (kuiltje gooien). || Kinderspel waarbij n rond kuiltje (putje) als doel werd gebruikt (?). || Kinderspel. III-3-2
stuipen convulsies: Ook kòmvulzjës.  kòmvilzjës (Tongeren), Ook kónvulzjës.  kónvilzjës (Tongeren), stuipen: stājpë (Tongeren) stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (stuipen, stuiptrekken, begaovings, spinneweven). [N 107 (2001)] III-1-2
stuiptrekken de zenuwen werken: dǝ zēnǝwǝ wɛrkǝ (Tongeren) Als de slachter het dier geschoten en gestoken heeft, blijft het nog enige tijd spartelen ten gevolge van het onwillekeurig samentrekken der spieren. [N 28, 16; monogr.] II-1
stuitbeen staartschroef: de stat ṣrūf (Tongeren), statšruf (Tongeren) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1
stuiven van droog zand of stof stubben: støbə (Tongeren), stuiven: stau̯u̯ə (Tongeren) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven [ZND A2 (1940sq)] III-4-4
stuiver knabje: ps. omgespeld volgens IPA.  kneͅpkə (Tongeren) stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)] III-3-1
stuk grond stuk: stø̜k (Tongeren) Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.] I-8
stuk onontgonnen grond ven: vęn (Tongeren) Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254] I-8
stuks -vee beesten: bestǝ (Tongeren) Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2] I-11
stuntelen martelen: mattëlë (Tongeren) martelen, sukkelen, een werk met moeite tot een eind brengen III-1-4