id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20772 | taai-taai | dinant: èt Dó gau ë stùk (van dêe) Dȉnàng dīēnàng (Tongeren) | Dinantse koek III-2-3 |
20704 | taaie pannenkoek | taaie pannenkoek: tēgə panəkuk (Tongeren) | Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
20745 | taart | dorye (wa.): dòrrèi (Tongeren), gteau (fr.): gatō (Tongeren), taart: turt (Tongeren) | taart || Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
26428 | taats van het staakijzer | punt: pø̄.nt (Tongeren) | Het onderste, pinvormige gedeelte van het staakijzer dat draait in een pan die ingewerkt is in een op een ijzeren balk gemonteerd stalen blok. [Vds 103; Jan 141; Coe 124; Grof 147; A 42A, 24] II-3 |
26542 | taatspot van het staakijzer | pan: pan (Tongeren) | De in een stalen blok ingewerkte pot of pan die in watermolens dient als lager van het staakijzer. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛtaatspot van de kleine spilɛ. In de watermolen van P 51 gebruikt men een arduinsteen of kasseisteen als lager. Het woordtype kogellager (l 368, P 55) is specifiek van toepassing op een met stalen kogeltjes gevulde bus waarin het staakijzer draait.' [Vds 104; Jan 142; Coe 125; Grof 148; A 42A, 25; N O, 16g] II-3 |
20891 | tabak | baai: bai (Tongeren), haltmadam: Knastër of haltmëdam: knaster eigenlijk varinatabak (fijne rooktabak) doch hier ironisch gebruikt voor slechte waar. Men ontving zoveel van deze tabak dat men de verkoopster moest doen stoppen haltmëdam (Tongeren), knaster: zie haltmëdam Eigenlijk varinatabak (fijnste rooktabak) doch hier gebruikt voor doorslechte waar. Men ontving zoveel van deze tabak dat men de verkoopster moest doen stoppen knastër (Tongeren), toebak: toebbëk (Tongeren), Dêe toebbàk van mèt Zégërs és sjau g؉d toebbàk (Tongeren) | slechte tabak || soort tabak || tabak III-2-3 |
20616 | tabak snuiven | snuiven: snoeffë (Tongeren) | tabak snuiven III-2-3 |
22086 | tabaksnerven | tabaksstelen: toebakstiel (Tongeren) | tabaksnerven? [N 93 (1983)] III-3-2 |
20577 | tabakspruim | sjiek: Hë és gein sjïk toebbàk wièd sjïk (Tongeren) | kauwpruim III-2-3 |
23255 | tabernakel | tabernakel (<lat.): t tabbernaokel (Tongeren) | Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)] III-3-3 |