33955 |
trekhaken, -ogen |
haambuizen:
hǭmbau̯zǝ (Q162p Tongeren),
haken:
hyø̜k (Q162p Tongeren),
oren:
ōrǝ (Q162p Tongeren),
trekijzer:
trɛkai̯zǝr (Q162p Tongeren),
trekogen:
trekou̯.gǝ (Q162p Tongeren)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
22743 |
trekharmonica |
harmonica:
Vgl. pag. 590: trèkùl"gër: I-; Syn. (II, III) hàrmónïkkà.
hàrmónïkkà (Q162p Tongeren),
pierement:
I, II, III
pīērëmênt (Q162p Tongeren),
trekorgel:
I-
trèkùl"gër (Q162p Tongeren)
|
1. Harmonika. || Harmonika.
III-3-2
|
17898 |
trekken |
trekken:
trekə (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
treͅikə (Q162p Tongeren),
trɛkǝ (Q162p Tongeren)
|
Te nauw zijn van een kledingstuk of een onderdeel daarvan. [N 62, 26b] || trekken [ZND A1 (1940sq)]
II-7, III-1-2
|
21580 |
trekken en talmen |
melken:
ps. omgespeld volgens IPA.
melkə (Q162p Tongeren),
pingelen:
ps. omgespeld volgens Frings.
piŋələ (Q162p Tongeren)
|
Trekken en talmen bij de verkoop, n.l. om zoveel mogelijk geld te krijgen [mulken?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33304 |
trekschoffel |
trekschoffel:
tręk[schoffel] (Q162p Tongeren)
|
Op een hark gelijkend gereedschap, dat, in tegenstelling tot de duwschoffel, getrokken wordt. Er kunnen één of meerdere schoffelijzers aan de steel zitten. Het wordt gebruikt om onkruid te wieden of om de grond los te maken. Het is een kleine uitvoering van de hak voor lichter en fijner werk. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) schoffel zie het lemma Schoffel. [N 18, 49 en 51; monogr.]
I-5
|
31700 |
trekzaag, boomzaag |
kortzeeg:
kǫt˲zē̜x (Q162p Tongeren)
|
Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 à 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
18822 |
treuren |
treuren:
trürë (Q162p Tongeren)
|
treuren
III-1-4
|
19362 |
treuzelaar |
chipoteur (fr.):
cf. fr. chipoter
sjïppëteur (Q162p Tongeren),
langzaamdraaier:
lansëmdrêe(j)ër (Q162p Tongeren)
|
talmer || treuzelaar
III-1-4
|
18934 |
treuzelen |
chipoteren (<fr.):
dè jong kan tjipotièra (Q162p Tongeren),
drentelen:
deə jong kan trentele (Q162p Tongeren),
trentele (Q162p Tongeren),
trakken:
veel gebruikt
trakka (Q162p Tongeren),
treuzelen:
dè joong kan treuzela (Q162p Tongeren)
|
Die jongen kan treuzelen (hij doet alles langzaam en verdroomt zijn tijd; geef de gemeenzame dialectwoorden en uitdrukkingen aan om dit uit te drukken). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
21956 |
trichomonose |
het geel:
het geel (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
trichomonage:
Tricomonaise (Q162p Tongeren)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: Trichomonose: ziekte veroorzaakt door een parasitaire bacterie, die vooral huist in bek, keel en krop. Bij de besmette jongen zijn diarree met zure afgang de eerste verschijnselen. Er ontstaan gele ettergezwe [N 93 (1983)] || Kent U hiervoor een oudere volkse benaming? [N 93 (1983)]
III-3-2
|