e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitkomen uitkomen: au̯.tkō.mǝ (Tongeren) Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17] I-4
uitkomen van de eieren hikken: het gehikt zijn (Tongeren), hikken (Tongeren) Hoe heet verder: uitkomen van de eieren? [N 93 (1983)] III-3-2
uitleggen (zoom) uitlaten: ǫwtlwǫjtǝ (Tongeren) Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW] II-7
uitneembaar frontje gimp: Fr. gimpe; informant plaatst zelf een vraagteken bij deze opgave. [WNT: gimp, Hd. gimpe en gimpf. 1) Eene soort van passement draad met gekleurde zijde omsponnen; 2) Een boordsel of belegsel, van gimp vervaardigd.]  (ziemp?) (Tongeren), plastron (fr.): plástro (Tongeren) frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)] III-1-3
uitroep bij knikkerspel ombie: ómbi (Tongeren) Uitroep die vooral in het knikkerspel gebruikt werd als bevel of verbod naar de meet te gaan; ook uitroep om iets te gebieden of verbieden. III-3-2
uitslag vertonend brennetig: bręnǝtix (Tongeren) Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b] I-12
uitsliepen uitsliepen: Zë hoe:lë hët júngskë vùr dë gêk én vréeftë mèt dën èinë waisvingër yùvër dën àandërë: slie:p! slie:p! roepdë zë.  autslīēpë (Tongeren) Sliep! sliep!, zeggen tegen iemand om hem uit te dagen en uit te jouwen. III-3-2
uitspannen uitspannen: au̯.tspanǝ (Tongeren), au̯tspanǝ (Tongeren) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10
uitstallingstroon troon: de troon (Tongeren) De troon, de ruimte of plek boven het tabernakel waar het Allerheiligste wordt uitgesteld. [N 96A (1989)] III-3-3
uitwerpselen gendarme: i.e. gendarme voor uitwerpsel achter hoek of kant.  sjënderm (Tongeren), kak: kák (Tongeren), kaka: Kindertaal.  kákká (Tongeren), keutel: keutël (Tongeren), stront: strónt (Tongeren) uitwerpselen [N 10c (1995)] III-1-1