32967 |
uitkomen |
uitkomen:
au̯.tkō.mǝ (Q162p Tongeren)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
21953 |
uitkomen van de eieren |
hikken:
het gehikt zijn (Q162p Tongeren),
hikken (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet verder: uitkomen van de eieren? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21391 |
uitleggen |
(zoom) uitlaten:
ǫwtlwǫjtǝ (Q162p Tongeren)
|
Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW]
II-7
|
18311 |
uitneembaar frontje |
gimp:
Fr. gimpe; informant plaatst zelf een vraagteken bij deze opgave. [WNT: gimp, Hd. gimpe en gimpf. 1) Eene soort van passement draad met gekleurde zijde omsponnen; 2) Een boordsel of belegsel, van gimp vervaardigd.]
(ziemp?) (Q162p Tongeren),
plastron (fr.):
plástro (Q162p Tongeren)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23122 |
uitroep bij knikkerspel |
ombie:
ómbi (Q162p Tongeren)
|
Uitroep die vooral in het knikkerspel gebruikt werd als bevel of verbod naar de meet te gaan; ook uitroep om iets te gebieden of verbieden.
III-3-2
|
34349 |
uitslag vertonend |
brennetig:
bręnǝtix (Q162p Tongeren)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
22343 |
uitsliepen |
uitsliepen:
Zë hoe:lë hët júngskë vùr dë gêk én vréeftë mèt dën èinë waisvingër yùvër dën àandërë: slie:p! slie:p! roepdë zë.
autslīēpë (Q162p Tongeren)
|
Sliep! sliep!, zeggen tegen iemand om hem uit te dagen en uit te jouwen.
III-3-2
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
au̯.tspanǝ (Q162p Tongeren),
au̯tspanǝ (Q162p Tongeren)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
23424 |
uitstallingstroon |
troon:
de troon (Q162p Tongeren)
|
De troon, de ruimte of plek boven het tabernakel waar het Allerheiligste wordt uitgesteld. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17705 |
uitwerpselen |
gendarme:
i.e. gendarme voor uitwerpsel achter hoek of kant.
sjënderm (Q162p Tongeren),
kak:
kák (Q162p Tongeren),
kaka:
Kindertaal.
kákká (Q162p Tongeren),
keutel:
keutël (Q162p Tongeren),
stront:
strónt (Q162p Tongeren)
|
uitwerpselen [N 10c (1995)]
III-1-1
|