26575 |
aanliggen |
platliggen:
platlegǝ (Q162p Tongeren)
|
Wanneer de rij over de volle lengte van de molensteen draagt, dan zegt men dat de steen vlak is en dat de rij aanligt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛvlakɛ.' [Vds 224; Jan 197; Coe 170]
II-3
|
22794 |
aanlopen |
aanlopen:
enloope (Q162p Tongeren),
önlaupa (Q162p Tongeren),
een loop nemen:
en luip neeme (Q162p Tongeren),
zijn aanloop nemen:
hè neemp zennen aonleujp (Q162p Tongeren),
hè neemp zennen aonlo-oup (Q162p Tongeren)
|
Om ver te kunnen springen, begint een jongen eerst te lopen; hoe zegt men in uw dialect: "De jongen moet ..."? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
26593 |
aanmalen |
aanmalen:
ǭ.nmǭ.lǝ (Q162p Tongeren)
|
Met een nieuwe of pas gescherpte molensteen beginnen te malen. In P 51 bracht men daarbij een hoeveelheid zemelen als eerste ø̄maalgoedø̄ tussen de stenen. Men noemde dit: een beetje zemelen tussenbrengen (ǝ betskǝ zēmǝlǝ tøsǝbreŋǝ). Zie ook het lemma ɛin het gemaal brengenɛ.' [N O, 36h; Vds 163; Jan 263; Coe 203; N O, 34q; monogr.]
II-3
|
34182 |
aanmelken |
aanstropen:
ǫi̯nstrø̄u̯pǝ (Q162p Tongeren),
aantrekken:
ǫi̯trekǝ (Q162p Tongeren)
|
Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61]
I-11
|
28929 |
aanmeten |
(de) maat nemen:
dǝ mwǫjt nēmǝ (Q162p Tongeren)
|
Het nemen van de voor een kledingstuk vereiste maten. Bij de heren neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte van het kledingstuk, (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, bovenwijdte, taillewijdte, zitwijdte, armsgatdiepte, verhoudingsmaat, schouderhoogte, korte schouderhoogte, avancement, buikvoorsprong, lendebreedte; opening, lengte en zijlengte van het vest; knielengte, zijlengte, tussenbeenlengste, bandwijdte, zitwijdte, kniewijdte en voetwijdte van de broek (Papenhuyzen II, pag. 5 e.v.). Bij de dames neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, eerste bovenwijdte, tweede bovenwijdte, taillewijdte, heupwijdte, armsgatdiepte, bustehoogte, verhoudingsmaat, voorlengte tot de rughoogtelijn, voorlengte tot de taillelijn, schouderhoogte, avancement, achterlengte, zijlengte, voorlengte, taillewijdte, heupwijdte en onderwijdte van de rok (Papenhuyzen I, pag. 6 e.v.). Zie voor het aanmeten o.a. afb. 23. [N 59, 43; N 62, 2a]
II-7
|
29924 |
aannemer |
aannemer:
ǭnnēmǝr (Q162p Tongeren),
entrepreneur:
ǭtrǝprǝnø̜̄r (Q162p Tongeren)
|
Persoon die tegen een bepaalde aanneemsom de werkzaamheden die voor de uitvoering van een bouwwerk vereist zijn, op zich neemt. [N 30, 3d; monogr.]
II-9
|
18887 |
aanstaan |
aanstaan:
dat zal heum oïnsteun (Q162p Tongeren)
|
Dat zal hem gaden (bevallen, aanstaan). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
23968 |
aanstoot |
ergernis:
ergernis (Q162p Tongeren),
schandaal (<fr.):
sjendaol (Q162p Tongeren)
|
Ergernis, aanstoot [aring]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19223 |
aanvangen, beginnen |
beginnen:
bëgïnnë (Q162p Tongeren)
|
beginnen
III-1-4
|
33895 |
aanwassen op de tanden |
brobbelen:
brubǝlǝ (Q162p Tongeren),
haken:
hyø̜k (Q162p Tongeren),
rakels:
rǭkǝls (Q162p Tongeren)
|
Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91]
I-9
|