32300 |
bodem van het vat |
bodemstuk:
bǫjmstøk (Q162p Tongeren),
fond:
foŋ (Q162p Tongeren),
kont:
kont (Q162p Tongeren)
|
Het ronde sluitstuk dat aan beide kanten van het vat in de kroos wordt aangebracht. De bodem bestaat uit verschillende losse plankjes die met behulp van drevels aan elkaar bevestigd worden. Zie ook afb. 223. [N E, 38a; monogr.]
II-12
|
26341 |
bodem, bedding |
bodem:
bō.jǝm (Q162p Tongeren)
|
De bodem, de bedding van de beek. [Jan 25; Coe 17; Grof 29]
II-3
|
21300 |
boek |
boek:
boek (Q162p Tongeren)
|
boek [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
22391 |
boek kaarten |
kaarten (mv.):
= meervoud; b.v. sjoon kôôt, slêêchtë kôôt.
dë kôôt (Q162p Tongeren)
|
alle kaarten bij elkaar die één speler in de hand heeft [boek] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bukwęi̯t (Q162p Tongeren),
bukǝt (Q162p Tongeren)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitse koek:
boekessekoek (Q162p Tongeren),
boekkëssëkoek (Q162p Tongeren),
bukəzəkuk (Q162p Tongeren)
|
boekweiten koek [ZND B2 (1940sq)] || pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
19774 |
boenwas |
boensel:
bonsǝl (Q162p Tongeren),
bonsəl (Q162p Tongeren)
|
boenwas || Met terpentijn vermengde rode of witte was waarmee aan het hout van meubels een glanslaag wordt gegeven. [N 56, 61; monogr.]
II-12, III-2-1
|
21301 |
boer |
boer:
būr (Q162p Tongeren),
de hēle dōͅg es hər al met wimka, met blaŋkār, met zjaŋke, met de boer, met de šraainwerkər, met mich, met öch, met høm, met hər, met os, met öch, met hyn (Q162p Tongeren),
he hêt n boeaderaai (eigenaar)
de boer wônt op n wénning (Q162p Tongeren),
labeurder:
labi̯ø̜̄rdǝr (Q162p Tongeren)
|
De hele dag is hij al bi Willempje, bij Blancquaert, bij Jantje, bij de boer, bij de timmerman, bij grootvader, bij mij, bij u (enkv.), bij hem, bij haar, bij ons, bij u (mv), bij hun [ZND 44 (1946)] || Vertaal in het dialect en vul aan: De boer woont op een ... (Fr. ferme geef de verschillende namen voor grote en kleine bedrijven, indien er bestaan. [ZND 22 (1936)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|
22604 |
boer in het kaartspel |
boer:
bōēr (Q162p Tongeren)
|
Boer, landbouwer; fig. uit kaartspel.
III-3-2
|
33316 |
boerderij, algemeen |
winning:
weneŋ (Q162p Tongeren)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|