18547 |
veel te wijde broek |
flodderbroek:
floͅdərbruk (Q162p Tongeren),
polderbroek:
poldərbruk (Q162p Tongeren)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
vreetziel:
frêetzjīēl (Q162p Tongeren)
|
vreetzak
III-2-3
|
26765 |
veenachtig, moerassig, laaggelegen land |
moeras:
murǫs (Q162p Tongeren),
ven:
ven (Q162p Tongeren)
|
Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.]
II-4
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
ven:
vęn (Q162p Tongeren),
vengrond:
vęngrǫnt (Q162p Tongeren)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
24693 |
veenmos |
moerasmos:
[Sphagnum]
moerrasmòs (Q162p Tongeren),
watermos:
[Spagnum]
wô’ttërmòs (Q162p Tongeren)
|
veenmos
III-4-3
|
24262 |
veer |
pen:
pên (Q162p Tongeren)
|
veer, pen, pluim
III-4-1
|
23659 |
veertigurengebed |
veertigurengebed:
t fjèttig ôere gebed (Q162p Tongeren)
|
Het veertigurengebed: de drie dagen = veertig uur durende aanbidding van het uitgestelde Allerheiligste, gehouden b.v. tijdens de carnavalsdagen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34267 |
veestapel |
beesten:
bestǝ (Q162p Tongeren)
|
Al het vee dat op een boerenbedrijf aanwezig is. Vergelijk het lemma ''vee'' (13.11) in deze aflevering. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34282 |
veevoer verzamelen |
halen:
hoǝlǝ (Q162p Tongeren),
hooien:
hōi̯ǝn (Q162p Tongeren),
maaien:
męi̯ǝ (Q162p Tongeren),
roppen:
rø̜i̯pǝ (Q162p Tongeren),
steken:
stē̜kǝ (Q162p Tongeren)
|
Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.]
I-11
|
33358 |
veevoerkookketel |
fornuis:
fǝrnē̜ ̞s (Q162p Tongeren),
fornuisketel:
fǝrnǭskɛtǝl (Q162p Tongeren),
sopketel:
sǫpkętǝl (Q162p Tongeren)
|
De ketel waarin het voer voor het vee gekookt en gemengd wordt. In deze ketel wordt ook wel de was gekookt. Soms worden het voer voor de koeien en dat voor de varkens in dezelfde ketel bereid, meestal echter niet; zie het lemma "varkensketel" (2.2.11). De ketel kan apart, los zijn of (moderner) vast (als een ronde bak met een deksel en een aftapkraan) met een vuur verbonden zijn dat er onder brandt. Aan dit laatste doen vooral de benamingen stookketel, stoomketel en machinesketel denken. De inhoud is dan 100 liter of meer, de hoogte van het geheel ongeveer 150 cm en de doorsnede ruim 100 cm. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5 A, 35b; N 4, 57; monogr.]
I-6
|