17932 |
verdacht rondlopen |
sneuken:
van sneukelen
sniùkkë (Q162p Tongeren)
|
Rondzwerven met kwaad in zin (sluipen, schuimen, schuupen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
22884 |
verdediger |
back (eng.):
Eng. back (rug).
bàk (Q162p Tongeren)
|
IV. Achterspeler, verdediger (v.h. doel) (voetb.).
III-3-2
|
23194 |
verdediger add. |
dfense (fr.):
Fr. défense.
dèffôos (Q162p Tongeren)
|
Verdediging (voetb.).
III-3-2
|
19377 |
verdieping |
etage:
eͅtāš (Q162p Tongeren),
statie:
stōͅsə (Q162p Tongeren),
Fr. étage
stôsë (Q162p Tongeren),
ètage:
èttàasj (Q162p Tongeren)
|
etage || verdieping
III-2-1
|
25362 |
verdoven |
doodhouwen:
dōthǫwǝ (Q162p Tongeren),
doodschieten:
dōtšītǝ (Q162p Tongeren)
|
Het slachtvee verdoven alvorens het de keel door te snijden. Woordtypen als "schieten", "doodslaan", "houwen", "pin indrijven" geven aan hoe het verdoven in zijn werk gaat. [N 28, 6; N 28, 12b; monogr.]
II-1
|
18823 |
verdriet; verdriet doen |
leed:
lèid (Q162p Tongeren),
verdriet:
vërdrīēt (Q162p Tongeren)
|
leed || verdriet
III-1-4
|
34155 |
verdrogen |
afgaan:
(de koe) gɛi̯d˱ ǭf (Q162p Tongeren),
verdrogen:
vǝrdrøi̯gǝ (Q162p Tongeren)
|
Minder melk gaan geven wegens drachtigheid. [N 3A, 72a]
I-11
|
17936 |
verdwenen |
eweg:
ëwêeg (Q162p Tongeren),
foetsie:
korte oe
foetsji (Q162p Tongeren),
ribbedebie:
ribbedebie (Q162p Tongeren),
vort:
korte oe
voert (Q162p Tongeren),
weg:
wêeg (Q162p Tongeren)
|
Weg, verdwenen: niet meer ter plaatse aanwezig zijn (weg, verdwenen, rits(e), foetsie, voert, voet) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
22058 |
verenmijt |
pluimenmijt:
plaumenmijt (Q162p Tongeren)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: vedermijten: tasten de veren aan, vaak met weinig zichtbare schade. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
30596 |
verf |
teint:
tē̜t, tę̃t (Q162p Tongeren
[(verf voor meubels)]
),
verf:
vɛrǝf (Q162p Tongeren)
|
Vloeibare substantie, gewoonlijk bestaande uit een poedervormige, kleurgevende stof en een bindmiddel. Verf wordt met behulp van een kwast, een roller of een spuit opgebracht, waarna zij in een harde laag opdroogt. [Wi 54; S 39; L A1, 82; N 67, 18a; monogr.]
II-9
|