19412 |
vonk |
vonk:
vōŋk (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
vónk (Q162p Tongeren)
|
vonk || vonk, geinster [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
20174 |
voogd |
momber:
moemer (Q162p Tongeren),
moemmër (Q162p Tongeren)
|
voogd || voogd (over minderjarige kinderen) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
foppen:
foeppë (Q162p Tongeren),
kloten:
’klo:tə (Q162p Tongeren),
kullen:
’kölə (Q162p Tongeren),
verneuken:
vər’nəökə (Q162p Tongeren)
|
foppen || iemand foppen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
23724 |
voorbidden |
voorbeden:
vörbêeje (Q162p Tongeren)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19767 |
voordeur, huisdeur |
voordeur:
Hë gèit lêngs dë veurdeur bènnë (of:én) én nȉ lêngs hët àtërpyùtsjë
veurdeur (Q162p Tongeren)
|
voordeur
III-2-1
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
t veurgebeurgte (Q162p Tongeren),
t vùrgebòrchte (Q162p Tongeren)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29951 |
voorhamer |
voorhamel:
vø.rhǭ.mǝl (Q162p Tongeren
[(hamer van 10 kg)]
)
|
Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.]
II-11
|
34101 |
voorklauw |
voorklauw:
vø̄rklā (Q162p Tongeren)
|
Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b]
I-11
|
33799 |
voorknie |
knie:
knī (Q162p Tongeren)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
31833 |
voorloper |
voorloper:
vø ̞rlø̜jpǝr (Q162p Tongeren),
vø ̞rlǫ ̝wpǝr (Q162p Tongeren)
|
Zware, 45 tot 60 cm lange schaaf met of zonder keerbeitel en met een handvat, die wordt gebruikt om grote stukken hout ruw te bewerken. Zie ook afb. 35. In Herten (L 330) werd als voorloper een reischaaf gebruikt waarin geen keerbeitel was bevestigd. [N 53, 60; N G, 34a-b; monogr.]
II-12
|