33766 |
voorste deel van het paard, tot achter de voorbenen |
voorkant:
vø̄rkānt (Q162p Tongeren),
voorpaard:
vø̄rpięt (Q162p Tongeren)
|
Het voorste gedeelte van het paard. Zie ook de lemmata ''middendeel van het paard'' (3.3.5) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [N 8, 11b]
I-9
|
32740 |
voorste keerstrook |
voordel:
ondǝrstǝ [voordel] (Q162p Tongeren),
voorste voordel:
vi̯østǝ [voordel] (Q162p Tongeren)
|
De wendakker die aan de akkeringang of aan de weg ligt of het dichtst bij huis gelegen is. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 51a; N 11A, a; A 33, 5]
I-1
|
33975 |
voorstrengen |
trekzelen:
trɛk˲zęi̯lǝ (Q162p Tongeren),
voortrekken:
vø̄rtrekǝ (Q162p Tongeren)
|
Aanvulling van het lemma voorstrengen in wld I.10: strengen waar het voorste van twee ingespannen paarden mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. [N 17, 27]
I-13
|
34166 |
voortijdig een levend kalf ter wereld brengen |
verschieten:
(de koe heeft/is) vǝršu̯ǫi̯tǝ (Q162p Tongeren),
(de koe heeft/is) vǝršwoi̯tǝ (Q162p Tongeren)
|
[N 3A, 41b]
I-11
|
34015 |
vooruit |
jup:
jøp (Q162p Tongeren)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|
33853 |
vooruittrappen |
kappen:
kapǝ (Q162p Tongeren),
klauwen:
klau̯ǝ (Q162p Tongeren),
stampen:
stampǝ (Q162p Tongeren)
|
De meeste woorden in dit lemma komen ook in het volgende lemma voor. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
17673 |
voorvoet |
voorvoet:
v"rvut (Q162p Tongeren),
vōͅrvūt (Q162p Tongeren)
|
voet: voorste deel van de voet [vurvoet] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34583 |
voorwand |
hoofdbred:
høi̯t˱brē̜t (Q162p Tongeren)
|
De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58]
I-13
|
26383 |
voorwater, bovenwater |
hoogwater:
hǫwxwɛtǝr (Q162p Tongeren),
jeker:
jē.kǝr (Q162p Tongeren),
voorwater:
vø̄.rwǭ.tǝr (Q162p Tongeren)
|
Het water vōōr de sluizen. [Jan 88; Coe 44]
II-3
|
23566 |
voorzanger |
voorzanger:
ne vùrzenger (Q162p Tongeren)
|
Een voorzanger [veurzenger,-zinger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|