34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wǫi̯tǝrblu̯oi̯s (Q162p Tongeren),
wǫi̯tǝrblu̯ǫi̯s (Q162p Tongeren)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
19457 |
waterdamp, wasem |
damp:
damp (Q162p Tongeren),
domp:
doemp (Q162p Tongeren),
zwasem:
zwôzëm (Q162p Tongeren)
|
damp || dichte damp || wasem
III-2-1
|
18302 |
waterdichte laars |
waterstevel:
woͅitərstīvəl (Q162p Tongeren)
|
laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26395 |
watergoot bij onderslagmolens |
kandel/kanjel:
kǫnžǝl (Q162p Tongeren)
|
De komvormige houten constructie waar het molenrad van onderslagmolens in draait, bestaande uit een bak met zijwanden die even breed als het rad en gedeeltelijk gerond is. Daardoor wordt de kracht van het water optimaal gebruikt. Bij veel molens werd de houten constructie in de loop van jaren vervangen door een betonnen gang. Zie ook afb. 71. [Vds 61; Jan 62; Coe 54; Grof 78]
II-3
|
24273 |
waterhoen |
waterhennetje:
wōͅtərhinəkə (Q162p Tongeren)
|
waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
mōr (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren),
waterketel:
wōͅtərkeͅtəl (Q162p Tongeren)
|
de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] || waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26809 |
waterlossing |
sloot:
sløt (Q162p Tongeren)
|
Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22]
II-4
|
25968 |
watermolen |
watermolen:
wętǝr[molen] (Q162p Tongeren),
wǫtǝr[molen] (Q162p Tongeren)
|
Een molen die aangedreven wordt door waterkracht. Al naar gelang de bouwwijze onderscheidt men drie molentypes: de bovenslagmolen, de onderslagmolen en de turbinemolen. Zie hiervoor respectievelijk de lemmata ɛbovenslagmolenɛ, ɛonderslagmolenɛ en ɛturbinemolenɛ. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 2; Jan 2; Coe 2; Grof 3; N O, 32j; monogr.; N D add.; N D, 2]
II-3
|
24641 |
watermunt |
munt:
[Mentha aquatica]
mént (Q162p Tongeren),
[Mentha]
múnt (Q162p Tongeren)
|
munt || watermunt
III-4-3
|
26371 |
waterpeil |
peil:
pajl (Q162p Tongeren),
pęjl (Q162p Tongeren),
waterpeil:
wɛtǝrpęjl (Q162p Tongeren)
|
[Jan 53; Coe 39; Grof 69; Grof 65]
II-3
|