21783 |
zaak |
commerce (fr.):
commersie doen
këmêrs dun (Q162p Tongeren)
|
winkel drijven [N 102 (1998)]
III-3-1
|
33834 |
zaalrug |
zaalrug:
zǫi̯lrøk (Q162p Tongeren)
|
Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q]
I-9
|
25227 |
zacht winterweer |
open (weer):
uopə (Q162p Tongeren)
|
zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19537 |
zachtharige bezem |
keerborstel:
kārboͅsəl (Q162p Tongeren),
veger:
vɛ̄gər (Q162p Tongeren)
|
bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31147 |
zadelmaker |
haammaker:
hommɛkǝr (Q162p Tongeren),
hoǝmmɛkǝr (Q162p Tongeren)
|
Ambachtsman die zadels, paardetuig en ook ander leerwerk vervaardigt. [monogr.]
II-10
|
31786 |
zagen |
zegen:
zē̜gǝ (Q162p Tongeren)
|
In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.]
II-12
|
31689 |
zagerij |
zegerij:
zē̜gǝraj (Q162p Tongeren)
|
In grotere timmermans- of meubelmakersbedrijven de afdeling waar het machinale zaagwerk wordt gedaan. [N 55, 178c; monogr.]
II-12
|
18316 |
zak in de onderrok |
maal:
mōͅl (Q162p Tongeren)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18393 |
zak in kledingstuk |
maal:
maol (Q162p Tongeren),
mo:l (Q162p Tongeren),
môol (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
males:
Brg.
mélës (Q162p Tongeren)
|
een zak (in een broek enz.) [ZND B1 (1940sq)] || Hoe noemt U een van de zakken van een kledingstuk (tes, zak?)? [N 62 (1973)] || zak (in kledingstuk) || Zak in een kledingstuk [zak, tes, maal] [N 114 (2002)] || zak in kledingstuk
III-1-3
|
18324 |
zak op een schort |
maal:
mōͅl (Q162p Tongeren),
mòl (Q162p Tongeren)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|