23957 |
zedigheid |
zedigheids:
zeedighèds (Q162p Tongeren)
|
Zedigheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19560 |
zeef |
teems:
tims (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren),
gebruikt voor meel
ti.ms (Q162p Tongeren),
zeef:
zie̞f (Q162p Tongeren),
zieͅ.f (Q162p Tongeren),
zijèèf (Q162p Tongeren),
zièf (Q162p Tongeren),
ziəf (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
zift:
žef (Q162p Tongeren)
|
zeef [ZND 48 (1954)] || zeef in het algemeen [N 20 (zj)] || zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
rooster:
røstǝr (Q162p Tongeren),
zeef:
ziɛ.f (Q162p Tongeren)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24400 |
zeelt |
lepper:
lêppër (Q162p Tongeren)
|
louw (vis)
III-4-2
|
19472 |
zeemlap |
leren lap:
lêrëlap (Q162p Tongeren),
vensterleer:
vïnstërlêer (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
leren lap || zeemlap || zeemleer
III-2-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
zeĭp (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
Zeep [ZND 04 (1924)]
III-1-3
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
dikke:
dekǝ (Q162p Tongeren),
kleppers:
klępǝrs (Q162p Tongeren)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
kleine:
klɛ̄i̯nǝ (Q162p Tongeren)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
25140 |
zeer warm weer |
heet (weer):
hɛjit (Q162p Tongeren),
hitte:
hitə (Q162p Tongeren)
|
hitte (heette, hitse) [ZND B2 (1940sq)] || licht, in de betekenis van zeer warm; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
23657 |
zegen aan het eind van de mis |
zegen:
de zeegen (Q162p Tongeren)
|
De zegen, de benedictie door de priester gegeven aan het eind van de mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|