20732 |
bramenvlaai |
bramelenvlaai:
brumələvlōͅi̯ (Q162p Tongeren)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19860 |
branden |
afbranden:
ǭfbē̜nǝ (Q162p Tongeren),
berren:
binə (Q162p Tongeren),
branden:
bjęnǝ (Q162p Tongeren),
vónke (Q162p Tongeren)
|
branden [ZND 01 (1922)] || Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32]
II-1, III-2-1
|
20562 |
brandewijn |
snik:
sjnïk (Q162p Tongeren)
|
brandewijn
III-2-3
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
biəŋhout (Q162p Tongeren),
meterhout:
meterhout (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
stoofhout:
stoofhout (Q162p Tongeren),
vinkelhout:
feunkelhout (Q162p Tongeren),
funkelhout (Q162p Tongeren),
vonkelhout:
feunkelhout (Q162p Tongeren),
fø̄ŋkəlhoͅu̯t (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
føŋkəlhout (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
vonkelhout
fúnkëlhòut (Q162p Tongeren)
|
[Lk 02 (1953)] [ZND 22 (1936)] [ZND 48 (1954)]brandhout [ZND 01 (1922)] || Brandhout voor de kachel [ZND 48 (1954)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)]
I-7, III-2-1
|
23442 |
brandkast in de sacristie |
coffre-fort (fr.):
de còffre faor (Q162p Tongeren)
|
De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
brandgevel:
brānt˲gīǝvǝl (Q162p Tongeren),
hoofdwand:
hø̜i̯wānt (Q162p Tongeren),
scheidwand:
šęi̯wānt (Q162p Tongeren)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
24875 |
brandnetel |
brandnettel:
[Urtica urens]
bràand(n)èttël (Q162p Tongeren),
ittel:
-
ittele (Q162p Tongeren),
nettel:
[Urtica dioica]
nèttël (Q162p Tongeren),
nittel:
[Urtica dioica]
nïttël (Q162p Tongeren),
troepnettel:
troep(n)èttël (Q162p Tongeren)
|
brandnetel || brandnetel (Urtica L.) [DC 13 (1945)] || netel || netel (kleine)
III-4-3
|
24306 |
brasem |
brasem:
brôsëm (Q162p Tongeren)
|
brasem
III-4-2
|
22214 |
brede bovenhelft van de slagpen |
onderkant:
de onderkaant (Q162p Tongeren)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): brede bovenhelft (6) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33983 |
brede buikriem |
onderhulp:
o.ndǝrhø.lǝp (Q162p Tongeren)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|