34506 |
broedhen |
broedkarige:
brū.tkǭrǝgǝ (Q162p Tongeren)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
21952 |
broedhokje |
kot:
kot (Q162p Tongeren),
lok:
loek (Q162p Tongeren),
nestbak:
(toegift).
nestbak (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet verder: broedhokje, broedvak? [N 93 (1983)] || hok waarin gebroed wordt [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22040 |
broedschotel |
schotel:
Opm. v.d. invuller: uitgesproken als "skeutel".
schotel (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet verder: aarden schotel dienend als nest? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34505 |
broedse kip die men niet wil laten broeden |
broedheks:
brȳhęks (Q162p Tongeren)
|
[N 19, 43b]
I-12
|
24133 |
broedsel |
broed:
brūt (Q162p Tongeren),
broedsel:
brȳsǝl (Q162p Tongeren),
brȳtsǝl (Q162p Tongeren)
|
[L A2, 357; monogr.]
I-12
|
34503 |
broedziek |
broedkarig:
brȳkǭrix (Q162p Tongeren),
brūtkǫrex (Q162p Tongeren)
|
Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.]
I-12
|
25388 |
broeien |
schouwen:
šāa (Q162p Tongeren),
weken:
węjkǝ (Q162p Tongeren)
|
Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.]
II-1
|
18744 |
broek |
batsriem:
batsrīm (Q162p Tongeren),
broek:
bruk (Q162p Tongeren),
kontriem:
kontriem (Q162p Tongeren),
trui:
Brg.
trūy (Q162p Tongeren)
|
broek (mans-, vrouwen-) || De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10, III-1-3
|
18540 |
broek met split |
mansbroek:
mansbruk (Q162p Tongeren)
|
broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
broek (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
bruk (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
iets doffer dan in het beschaafd
broek (Q162p Tongeren)
|
broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk) || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|