e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tongeren

Overzicht

Gevonden: 5750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broedhen broedkarige: brū.tkǭrǝgǝ (Tongeren) Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
broedhokje kot: kot (Tongeren), lok: loek (Tongeren), nestbak: (toegift).  nestbak (Tongeren) Hoe heet verder: broedhokje, broedvak? [N 93 (1983)] || hok waarin gebroed wordt [N 93 (1983)] III-3-2
broedschotel schotel: Opm. v.d. invuller: uitgesproken als "skeutel".  schotel (Tongeren) Hoe heet verder: aarden schotel dienend als nest? [N 93 (1983)] III-3-2
broedse kip die men niet wil laten broeden broedheks: brȳhęks (Tongeren) [N 19, 43b] I-12
broedsel broed: brūt (Tongeren), broedsel: brȳsǝl (Tongeren), brȳtsǝl (Tongeren) [L A2, 357; monogr.] I-12
broedziek broedkarig: brȳkǭrix (Tongeren), brūtkǫrex (Tongeren) Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.] I-12
broeien schouwen: šāa (Tongeren), weken: węjkǝ (Tongeren) Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.] II-1
broek batsriem: batsrīm (Tongeren), broek: bruk (Tongeren), kontriem: kontriem (Tongeren), trui: Brg.  trūy (Tongeren) broek (mans-, vrouwen-) || De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10, III-1-3
broek met split mansbroek: mansbruk (Tongeren) broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)] III-1-3
broek: algemeen broek: broek (Tongeren, ... ), bruk (Tongeren, ... ), iets doffer dan in het beschaafd  broek (Tongeren) broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk) || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3