25021 |
donker, duisterx |
donker:
donkel (Q162p Tongeren),
duister:
daistër (Q162p Tongeren)
|
(`t is hier) donker [ZND 23 (1937)] || donker, duister
III-4-4
|
24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
ook eerste baardgroei
düvëlshuòr (Q162p Tongeren),
stoppelen:
naast de vraag? doorgaans zijn dit de eerste opkomende veertjes, niet de haren.
stoppele (Q162p Tongeren)
|
dons [ZND 35 (1941)] || nesthaar
III-4-1
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dō.t (Q162p Tongeren),
dōd (Q162p Tongeren),
dōt (Q162p Tongeren),
dóót (Q162p Tongeren),
dôôt (Q162p Tongeren)
|
dood (bn) [ZND A2 (1940sq)] || dood; de jongen die gisteren van het dak is gevallen, is nu - [ZND 46 (1946)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20192 |
dood (zelfst.nw.) |
dood:
1a-m; 23, 21
dood (Q162p Tongeren)
|
dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
de dóidskis (Q162p Tongeren),
dóidskis (Q162p Tongeren),
minder gebruikt
doidskis (Q162p Tongeren),
kist:
de kis (Q162p Tongeren),
kis (Q162p Tongeren),
zerk:
zɛrək (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodskleed:
doodskleed (Q162p Tongeren),
lijkkleed:
mannen: kostuum vrouwen: beste kleed
lijkkleed (Q162p Tongeren),
nachtkleed:
bij vrouwen
nachtkleed (Q162p Tongeren),
plastic zak:
Recent.
plastic zak (Q162p Tongeren),
zwart kostuum:
bij mannen
zwart kostuum (Q162p Tongeren)
|
bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)]
III-2-2
|
23469 |
doodsklok |
doodsklok:
de dóidsklòk (Q162p Tongeren)
|
De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25374 |
doodsteken |
strot afsnijden:
struǫt ǭfsnajǝ (Q162p Tongeren)
|
Nadat het dier is verdoofd, wordt het ogenblikkelijk de keel doorgesneden, opdat het nog pompende hart het bloed uit het lichaam kan stuwen. De woordtypen in dit lemma kunnen zowel duiden op het doodsteken van een varken als op het doodsteken van een rund. Een bij de opgave toegevoegd object ''varken'', ''koe'', ''beest'' wordt niet in het woordtype opgenomen. [N 28, 11a; N 28, 11b, N 28, 12a; N 28, 13b, monogr.]
II-1
|
23958 |
doodzonde |
doodzonde:
doodzónde (Q162p Tongeren)
|
Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17787 |
doof |
doof:
hè es zoo douf as ne (sop)kettel (Q162p Tongeren)
|
hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|