33070 |
haverhok |
hoop:
hǫu̯p (L361p Tongerlo),
huik:
hű.k (L361p Tongerlo)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.]
I-4
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
haverkist:
[haver]kest (L361p Tongerlo
[(2 + haksel)]
)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
26633 |
haverpletter |
haverpletter:
hāvǝrplɛtǝr (L361p Tongerlo)
|
Wanneer haver bedoeld was als paardevoer, moest ze geplet worden. Dit gebeurde met de haverpletter, een toestel waarin de haver tussen twee stalen rollen, een vaste en een losse, geplet werd. Zie ook afb. 91. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 237; Jan 245; Coe 223; Grof 250]
II-3
|
20129 |
heet, hitsig |
lopig:
leͅi.pex (L361p Tongerlo)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
25890 |
hefboom |
hefboom:
hęf˱bø̜j.m (L361p Tongerlo)
|
Hefboom waarmee de sluis omhoog wordt getrokken wanneer het sluisijzer voorzien is van gaten. Zie ook afb. 68 en de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Vds 46; Jan 41; Coe 27; Grof 61]
II-3
|
26684 |
hei |
hamer:
hāmǝr (L361p Tongerlo)
|
Elk van de twee zware, houten balken die door de molenas worden opgehesen teneinde neer te vallen op hetzij de slagbeitel in de lade van het voorslagblok (de zgn. slaghei), hetzij op de losbeitel (de zgn. loshei). [Jan 283]
II-3
|
33724 |
heizeis |
heizeissie:
hęi̯zęi̯.si (L361p Tongerlo)
|
Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis één handvat. [JG 1a, 1b]
I-8
|
19915 |
hemel |
hemel:
heməl (L361p Tongerlo),
hĕməl (L361p Tongerlo)
|
Hemel. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
brok:
brok (L361p Tongerlo)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
33748 |
hengst |
hengst:
heŋst (L361p Tongerlo)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|