21842 |
(blijven) plakken |
(blijven) plekken:
plekke (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18809 |
(iets) bevinden |
bevinden:
bevindje (L318b Tungelroy)
|
vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
botsen:
bótse (L318b Tungelroy),
örges teege aan bótse (L318b Tungelroy),
stoten:
stōēte (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
dikke stompels:
dikk stumpels (L318b Tungelroy),
stevige benen:
hij heeft steevige bein oonger (L318b Tungelroy)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22494 |
(overige) kaartspelen |
proppen:
proppe (L318b Tungelroy),
zwartebetten:
? [suggestie bij vraagstelling]
zwartebette (L318b Tungelroy)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
bokke (L318b Tungelroy),
bukke (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
bukken || bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18612 |
-> [wld iii 2.2] |
- wld iii, 2.2 !:
béfke (L318b Tungelroy),
dook (L318b Tungelroy),
doupdeekske (L318b Tungelroy),
doupdook (L318b Tungelroy),
doupklètje (L318b Tungelroy),
doupmötske (L318b Tungelroy),
duipkleid (L318b Tungelroy),
duipklètje (L318b Tungelroy),
duipklédje (L318b Tungelroy),
duipmöts (L318b Tungelroy),
duipmötske (L318b Tungelroy),
kindsdook (L318b Tungelroy),
luier (L318b Tungelroy),
navelbendje (L318b Tungelroy),
navelbéntje (L318b Tungelroy),
rouwmöts (L318b Tungelroy),
sluier (L318b Tungelroy),
vōēl (L318b Tungelroy),
zeiverlepke (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
bedoeld vuel?
vōēel (L318b Tungelroy)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22095 |
<naam> |
<naam>:
naamsdaag hoje (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
naamsdaag veere (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
naamsfiest (L318b Tungelroy),
Men vierde vroeger de dag van de heilige naar wie men vernoemd was, i.p.v. de verjaardag.
naamdaag (L318b Tungelroy)
|
Een naamfeest, naamdag [vernamsdaag, nametsdaag]. [N 96C (1989)] || Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)] || Naamdag.
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
falie:
faalie (L318b Tungelroy),
falie (L318b Tungelroy),
zware stof
folie (L318b Tungelroy),
voile (fr.):
tule
voeël (L318b Tungelroy)
|
rouwsluier, ook brede doek van grove stof die een zwangere vrouw om haar hoofd moest dragen als ze naar de kerk ging (ze was dan onherkenbaar) || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18210 |
[jasje] |
jas:
jas (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt men het kledingstuk van geheel of gedeeltelijk wollen stof, dat bij kouder weer en in de winter over de, in vraag 5 en 6 genoemde kledingsstukken in het werk wordt gedragen? Het heeft meestal een kraagje en revers (opgeslagen). Het zou in het Ne [DC 14A (1946)]
III-1-3
|