e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duivenhok duivenkooi: duvǝkūǝi̯ (Tungelroy), dūvǝkōi̯ (Tungelroy), til: tel (Tungelroy) Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6
duivin, vrouwelijke duif wijfje: wiefke (Tungelroy) een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] III-4-1
duizelig dol: dao weurste dul van (Tungelroy), deul (Tungelroy, ... ), deul zeen (Tungelroy), deul zie ei kuuke (Tungelroy), dul (Tungelroy, ... ), dulzeen (Tungelroy), duizelig: dao weurste duuzelig van (Tungelroy), duuzelig (Tungelroy, ... ), duuzelig zeen (Tungelroy) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || duizelig zijn [DC 60 (1985)] || duizeligheid [DC 60 (1985)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)] III-1-2
duizelig zijn dazelen: daazele (Tungelroy), het daazeltj mich (Tungelroy), verduizelen: verduuzele (Tungelroy) duizelig zijn [DC 60 (1985)] III-1-2
duizeling, duizeligheid duizeligheid: deuzeligheid (Tungelroy), duuzeligheid (Tungelroy), duizeling: duuzeling (Tungelroy) duizeligheid [DC 60 (1985)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)] III-1-2
duizendblad hazeklee: hazekliée (Tungelroy), hāzǝklīǝ (Tungelroy) Achillea millefolium L. Het gewoon duizendblad komt zeer algemeen voor in grasland, langs wegen en op stortplaatsen, maar ook als sierplant. Het heeft zeer fijnverdeelde veervormige bladeren, wit tot roze bloempjes in een schermvormige tuil en bloeit van juni tot oktober. De hoogte varieert van 15 tot 50 cm. [A 42B, 4a; monogr.] || duizendblad [DC 42b (1967)] I-5, III-4-3
duizendknoop reuts: reutse (Tungelroy) duizendknoop III-4-3
duizendpoot duizendbeen: doezendjbein (Tungelroy), WLD  doezendbein (Tungelroy), duizendpoot: doezendjpoeët (Tungelroy), WLD  doezendpōēt (Tungelroy) duizendpoot || duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)] III-4-2
duizendschoon duizendschoon: doezendj sjôên (Tungelroy), doezendjsjōēn (Tungelroy), -  doeezendjsjoeen (Tungelroy), jonkertje: jûnkerkes (Tungelroy, ... ), -  jûnkerkes (Tungelroy) duizendschoon (Dianthus barbatus L.) [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende tweejarige planten: dianthus barbatus (duizendschoon) [N 73 (1975)] III-2-1
dulden uithouden: oethŏje (Tungelroy), uitstaan: oetstaon (Tungelroy) iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)] III-3-1