e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
godslamp godslamp: godslamp (Tungelroy) De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)] III-3-3
goed liggen goed: gōt (Tungelroy) Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51] I-11
goed opschieten met zijn werk plakken: plakke (Tungelroy, ... ) goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)] III-1-4
goed uit de weg kunnend vlot: vlǫt (Tungelroy) Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d] I-9
goede kamer, ontvangkamer goede kamer: gōi̯kāmər (Tungelroy) de mooie kamer III-2-1
goede vleeskoe klassige koe: klasegǝ ku (Tungelroy) Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b] I-11
goede vrijdag goede vrijdag: gooje vriedig (Tungelroy), gooje vriejig (Tungelroy) De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)] III-3-3
goede week goede week: gooj waek (Tungelroy) De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)] III-3-3
goede- opbrengst geven (goed) schieten: šētǝ (Tungelroy), (is goed) verschaard/verschoren: vǝršērtj (Tungelroy) Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39] I-4
goedzak dodsel: dòdzel (Tungelroy), goede bussel: bössel = eig. bos stro  gooj bössel (Tungelroy), goede mens: gooje mins (Tungelroy), goede slobber: gooie slobber (Tungelroy), goedzak: goodzak (Tungelroy), lobbes: löbbes (Tungelroy) een persoon die altijd goed handelt en goed is voor andere mensen [goedzak, godsblok] [N 85 (1981)] || goede, goodaardige vent || goedhartige vrouw || goedzak, lobbes III-1-4