| 30035 |
kalkschop |
kalkschup:
kalǝkšø̜p (L318b Tungelroy)
|
Platte, vierkante schop waarmee de kalkbrij wordt uitgestoken en in de kalkwagen of kalkbak wordt geschept. [N 30, 32g; monogr.]
II-9
|
| 30103 |
kalkzandstenen |
kalkzandstenen:
kalǝk˲zantjstęjn (L318b Tungelroy)
|
Kunststenen, samengesteld uit kalk en zand. De kalk wordt daartoe eerst geblust en vervolgens gemengd met zand en water. Het mengsel wordt daarna onder hoge druk in vormen geperst. De op deze wijze gevormde stenen worden in een ketel onder hoge stoomdruk verhard. Kalkzandstenen worden gebruikt in de huizenbouw, voor fabrieksschoorstenen, ketelbemetseling, enz. De normale kleur is wit tot lichtgrauw. [N 30, 54d]
II-9
|
| 18838 |
kalm, bedaard |
rustig:
röstig (L318b Tungelroy),
stil:
stil (L318b Tungelroy)
|
niet opgewonden, kwaad of zenuwachtig [bedaard, stil, kalm] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 23308 |
kalot |
kalotje (<fr.):
kelotje (L318b Tungelroy),
potsje:
petske (L318b Tungelroy),
pruikje:
pruukske (L318b Tungelroy)
|
kalot, kruinmutsje voor priesters {afb} [plekkertje, klets, kelotje, kadots] [N 25 (1964)]
III-3-3
|
| 34170 |
kalven |
kalven:
kǭ.vǝ (L318b Tungelroy),
kǭvǝ (L318b Tungelroy),
werpen:
wɛrpǝ (L318b Tungelroy)
|
Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.]
I-11
|
| 33352 |
kalverhokje, kalverbak |
kalverbak:
[kalver]bak (L318b Tungelroy),
kalverveken:
[kalver]vēkǝ (L318b Tungelroy)
|
In de koe- of de kalverstal kunnen een of meer kalveren vetgemest of alleen maar gestald worden in een speciaal daarvoor bestemde kooi, kist, bak of box, of gewoon achter een plank in een hoek van de stal. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (kalver-) het lemma "kalverstal" (2.2.3). [N 5A, 45a; monogr.]
I-6
|
| 34224 |
kalverjuk |
haam:
hām (L318b Tungelroy)
|
Driehoekig raam om de nek van een kalf. [N 3A, 14f]
I-11
|
| 33351 |
kalverstal |
kalverstal:
kǭvǝr[stal] (L318b Tungelroy)
|
De stal of de ruimte in de koestal waar de kalveren staan. Meestal is er geen afzonderlijke ruimte als kalverstal; de kalveren staan in een hoek van de koestal en deze hoek voor de kalveren wordt "kalverstal" genoemd. Vandaar dat n.a.v. de vraag "kalverstal" voor L 213, 248, 298, 381b, 386, Q 1, 113 en 202 koestal en voor L 270, 312, Q 34 en 102 stal werd opgegeven. Er zijn voor de kalverstal ook wel benamingen in gebruik, waaruit de leeftijd van de kalveren spreekt. Voor opgaven die een voor een kalf bestemde kist, bak, kooi e.d. betreffen, zie men het lemma "kalverhokje, kalverbak" (2.2.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden in paragraaf 1.2. [A 10, 9b; L 38, 25; monogr.; add. uit N 5A, 45a en 47b]
I-6
|
| 18725 |
kam |
kam:
toe ig ⁄t woej keime ging miene kamp kapot (L318b Tungelroy)
|
Kam. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
| 19694 |
kamer |
kamer:
kāmər (L318b Tungelroy)
|
kamer
III-2-1
|