24540 |
kruipende boterbloem |
boterbloem:
boterbloom (L318b Tungelroy)
|
Kruipende boterbloem (ranunculus repens 15 tot 50 cm hoog plantje met wortelende uitlopers; de stengels zijn opstijgend behaard; de bladeren zijn 3-tallig met ingesneden blaadjes; de bloemen hebben gegroefde steeltjes en zijn goudgeel van kleur; de kelk [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17649 |
kruis |
kruis:
krys (L318b Tungelroy),
krȳs (L318b Tungelroy),
kruiswerk:
krȳ.swɛrǝk (L318b Tungelroy),
mik:
mik (L318b Tungelroy)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14]
I-11, I-9, III-1-1
|
26674 |
kruisarmen van het spoorwiel |
kruisarmen:
krȳs˱ɛrm (L318b Tungelroy)
|
De vier gekruiste balken midden in het spoorwiel van de rosmolen. [N D, 27]
II-3
|
23203 |
kruisbeeld |
kruis:
kruu:s (L318b Tungelroy),
kruus (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy),
kruisbeeld:
kruusbīēldj (L318b Tungelroy),
kruisbeeldje:
kruusbieldje (L318b Tungelroy)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
34081 |
kruisbeen |
kruisbeen:
krȳsbɛi̯n (L318b Tungelroy)
|
Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a]
I-11
|
33551 |
kruisbes |
kroenzel:
kroonsel (L318b Tungelroy),
krónsele (L318b Tungelroy),
mv: -e
kronsele* (L318b Tungelroy)
|
[DC 13 (1945)]Hoe noemt u de kruisbes in het algemeen (uitspraak) kries, kroess\\l, knoess\\l, knoerz\\l, kröjdoore, stekbes, stekbeer [N 72 (1975)] || kruisbes
I-7
|
20994 |
kruisbessenvlaai |
kronselenvlaai:
kroonselevlaaj (L318b Tungelroy)
|
kruisbessenvlaai
III-2-3
|
24656 |
kruisbladige wolfsmelk |
wolfsmelk:
-
wolfs melk (L318b Tungelroy)
|
kruisbladige wolfsmelk [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
23807 |
kruisdagen |
kruisdagen:
kruusdaag (L318b Tungelroy)
|
De drie dagen vóór Hemelvaartsdag, de kruisdagen [krütsdaag, kruusdaog]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
32798 |
kruiselings eggen |
kruis[eggen]:
krȳ.s˱[eggen] (L318b Tungelroy)
|
Bij de bewerking van stoppelland zowel als bij onkruidbestrijding egt men het stuk vaak kruisvormig, d.w.z. in de lengte en in de breedte. Gewoonlijk worden alleen brede akkers op deze wijze bewerkt; wanneer men een smalle akker (ook) in de breedte egt, moet er immers veel vaker gekeerd worden, wat meer tijd vraagt dan wanneer men die akker (nog eens) in de lengte egt. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zij verwezen naar de toelichting op het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 84b]
I-2
|