e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruipende boterbloem boterbloem: boterbloom (Tungelroy) Kruipende boterbloem (ranunculus repens 15 tot 50 cm hoog plantje met wortelende uitlopers; de stengels zijn opstijgend behaard; de bladeren zijn 3-tallig met ingesneden blaadjes; de bloemen hebben gegroefde steeltjes en zijn goudgeel van kleur; de kelk [N 92 (1982)] III-4-3
kruis kruis: krys (Tungelroy), krȳs (Tungelroy), kruiswerk: krȳ.swɛrǝk (Tungelroy), mik: mik (Tungelroy) Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-11, I-9, III-1-1
kruisarmen van het spoorwiel kruisarmen: krȳs˱ɛrm (Tungelroy) De vier gekruiste balken midden in het spoorwiel van de rosmolen. [N D, 27] II-3
kruisbeeld kruis: kruu:s (Tungelroy), kruus (Tungelroy, ... ), kruisbeeld: kruusbīēldj (Tungelroy), kruisbeeldje: kruusbieldje (Tungelroy) Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)] III-3-3
kruisbeen kruisbeen: krȳsbɛi̯n (Tungelroy) Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a] I-11
kruisbes kroenzel: kroonsel (Tungelroy), krónsele (Tungelroy), mv: -e  kronsele* (Tungelroy) [DC 13 (1945)]Hoe noemt u de kruisbes in het algemeen (uitspraak) kries, kroess\\l, knoess\\l, knoerz\\l, kröjdoore, stekbes, stekbeer [N 72 (1975)] || kruisbes I-7
kruisbessenvlaai kronselenvlaai: kroonselevlaaj (Tungelroy) kruisbessenvlaai III-2-3
kruisbladige wolfsmelk wolfsmelk: -  wolfs melk (Tungelroy) kruisbladige wolfsmelk [DC 60a (1985)] III-4-3
kruisdagen kruisdagen: kruusdaag (Tungelroy) De drie dagen vóór Hemelvaartsdag, de kruisdagen [krütsdaag, kruusdaog]. [N 96C (1989)] III-3-3
kruiselings eggen kruis[eggen]: krȳ.s˱[eggen] (Tungelroy) Bij de bewerking van stoppelland zowel als bij onkruidbestrijding egt men het stuk vaak kruisvormig, d.w.z. in de lengte en in de breedte. Gewoonlijk worden alleen brede akkers op deze wijze bewerkt; wanneer men een smalle akker (ook) in de breedte egt, moet er immers veel vaker gekeerd worden, wat meer tijd vraagt dan wanneer men die akker (nog eens) in de lengte egt. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zij verwezen naar de toelichting op het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 84b] I-2