33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lǭx (L318b Tungelroy)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brōk (L318b Tungelroy),
peel:
pīǝl (L318b Tungelroy)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33649 |
laagliggende akker |
lage grond:
ligǝ gronjtj (L318b Tungelroy)
|
Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b]
I-8
|
33650 |
laagte in een akker |
zonk:
zøŋk (L318b Tungelroy)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
gamasche:
kemasj (L318b Tungelroy),
stevel:
steevel (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18301 |
laars tot of boven de knie |
gamasche:
kemasj (L318b Tungelroy),
kaplaars:
kaplaarze (L318b Tungelroy),
stevel:
steevel (L318b Tungelroy)
|
laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)] || leren laars
III-1-3
|
18374 |
laarzenschacht |
beenstuk:
beinstök (L318b Tungelroy),
bovenstuk:
boovestök (L318b Tungelroy)
|
schacht van een laars [sjach, sjteevelschach] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23658 |
laatste evangelie |
t letste evangjillióm?].:
leste evangelie (L318b Tungelroy)
|
Het laatste evangelie, het beginmstuk van het evangelie volgens Johannes, dat gelezen werd na de zegen [t lèste evangillie [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23909 |
laatste oordeel |
laatste oordeel:
leste oordeil (L318b Tungelroy)
|
Het laatste oordeel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25422 |
ladder |
leer:
lęjǝr (L318b Tungelroy)
|
Een ladder met bovenaan een lat waaraan een koord bevestigd is. Het geschoren en gereinigd varken wordt met de rug op de ladder gelegd. Als de achterste poten aan de bovensporten van de ladder zijn vastgesjord, wordt ze overeind gezet. Het varken komt met de snuit omlaag te hangen. [N 5aII, 62b; N 28, 64; N 28, 67; monogr.]
II-1
|