e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laag schoven op de wagen laag: lǭx (Tungelroy) Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
laaggelegen weidegrond broek: brōk (Tungelroy), peel: pīǝl (Tungelroy) Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
laagliggende akker lage grond: ligǝ gronjtj (Tungelroy) Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b] I-8
laagte in een akker zonk: zøŋk (Tungelroy) Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.] I-8
laars (alg.) gamasche: kemasj (Tungelroy), stevel: steevel (Tungelroy, ... ) laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)] III-1-3
laars tot of boven de knie gamasche: kemasj (Tungelroy), kaplaars: kaplaarze (Tungelroy), stevel: steevel (Tungelroy) laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)] || leren laars III-1-3
laarzenschacht beenstuk: beinstök (Tungelroy), bovenstuk: boovestök (Tungelroy) schacht van een laars [sjach, sjteevelschach] [N 24 (1964)] III-1-3
laatste evangelie t letste evangjillióm?].: leste evangelie (Tungelroy) Het laatste evangelie, het beginmstuk van het evangelie volgens Johannes, dat gelezen werd na de zegen [t lèste evangillie [N 96B (1989)] III-3-3
laatste oordeel laatste oordeel: leste oordeil (Tungelroy) Het laatste oordeel. [N 96D (1989)] III-3-3
ladder leer: lęjǝr (Tungelroy) Een ladder met bovenaan een lat waaraan een koord bevestigd is. Het geschoren en gereinigd varken wordt met de rug op de ladder gelegd. Als de achterste poten aan de bovensporten van de ladder zijn vastgesjord, wordt ze overeind gezet. Het varken komt met de snuit omlaag te hangen. [N 5aII, 62b; N 28, 64; N 28, 67; monogr.] II-1