24528 |
lisdodde |
duivelskauw:
duûvelskouw (L318b Tungelroy),
-
duûvelskouw (L318b Tungelroy),
duivelskluppel:
-
duuvelsklöppel (L318b Tungelroy),
duuvelsklöppels (L318b Tungelroy),
lis:
lésse (L318b Tungelroy),
-
lèsse (L318b Tungelroy)
|
grote lisdodde [DC 60a (1985)] || Grote lisdodde (typha latifolia een 100 tot 250 cm hoge plant. De bladeren zijn tot 2 cm breed; de bloemen bevinden zich in cilindervormige aren, eenslachtig, de mannelijke bovenaan, vlak daaronder de vrouwelijke, de bloemdekbladeren ontbreken. Bloeitij [N 92 (1982)] || lisdodde [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
21824 |
lispelen (slissen) |
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.
lispele (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18967 |
list |
bedonderij:
bedoonderiej (L318b Tungelroy),
beduvelarij:
beduveleriej (L318b Tungelroy),
list:
list (L318b Tungelroy)
|
een slimme vondst die men toepast om zijn doel te bereiken zodat daardoor een persoon misleid wordt [list, fint] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23731 |
litanie van de rozenkrans |
litanie (<lat.):
letenie (L318b Tungelroy)
|
De litanie van O.L. Vrouw, het slot van het Rozenhoedje [littenïj, lietenïj, lieteniej, lietenej?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18051 |
litteken |
kauw:
kauw (L318b Tungelroy),
lijkteken:
liëektyke (L318b Tungelroy)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)] || litteken
III-1-2
|
23445 |
liturgische gewaden |
misgewaden:
mesgewade (L318b Tungelroy)
|
De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bø̜̄kǝ (L318b Tungelroy),
galderen:
galdǝrǝ (L318b Tungelroy),
toeten:
tūtǝ (L318b Tungelroy)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
beuken:
bø̜̄kǝ (L318b Tungelroy),
galderen:
galdǝrǝ (L318b Tungelroy),
toeten:
tūtǝ (L318b Tungelroy)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
33965 |
loenje |
kordeelsriem:
kǝrdiǝlsrēm (L318b Tungelroy)
|
Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31]
I-10
|
17721 |
loeren |
loeren:
loore (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
lonken:
lónke (L318b Tungelroy),
prikken (prijken):
priêke (L318b Tungelroy)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] || loeren || loeren, gluren
III-1-1
|