24691 |
moederkruid |
knoopjes:
knuipkes (L318b Tungelroy)
|
Moederkruid (chrysanthenum parthenium). Overblijvende plant. De stengel is ongeveer 45 cm hoog. de bladeren zijn geveerd; veelbladhoofdjes. De plant heeft een onaangename geur (mater, hemdsknopje). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20080 |
moederplant (saxifraga stolonifera meerb.) |
moederplantje:
-
mooderplentje (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
moederskind:
mooderskindj (L318b Tungelroy)
|
Moederplant (saxifraga sarmentosa). De plant heeft grote ronde bladeren en wijdvertakte trossen van fijne witte bloempjes met rode puntjes, twee van de bloemblaadjes zijn soms langer dan de overige. Volgens onze grootmoeders zo geheten, omdat de uitlopers [N 92 (1982)] || moederplant (Saxifraga stolonifera Meerb.) [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
17567 |
moedervlek |
moedervlek:
modervlek (L318b Tungelroy),
moodervlek (L318b Tungelroy),
muizenkont:
(meestal met haren)
moezekoontj (L318b Tungelroy)
|
Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedermaal, peperkoor, pepervlek). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19309 |
moedig (zijn) |
kloek:
klook (L318b Tungelroy),
moedig:
moedig (L318b Tungelroy)
|
kloek, moedig || moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17944 |
moeilijk vooruitkomen |
stachelen:
stachele (L318b Tungelroy),
B.v. maak dig vroet lik ste dao te stachele.
stachele (L318b Tungelroy),
ziegen:
sīēge (L318b Tungelroy)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19100 |
moeite |
moeite:
moote (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
moeite || moeite; hij geeft zich moeite [DC 03 (1934)]
III-1-4
|
33700 |
moeras |
moer:
mūr (L318b Tungelroy),
ven:
ven (L318b Tungelroy)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
24683 |
moerasspirea |
waterbloem:
waterbloom (L318b Tungelroy)
|
Moerasspirea (spireae (filipendula) ulmaria 50 tot 120 cm groot. De bladeren zijn geveerd met grote 3-delige eindlob, de steunbladeren zijn groot, aan de onderkant vaak witviltig; de bloemen groeien in grote, dichte trossen, 5-tallig, geelacht wit van k [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33556 |
moestuinx |
hof:
hoof (L318b Tungelroy),
hōf (L318b Tungelroy),
moeshof:
mōs(h)ōf (L318b Tungelroy)
|
[DC 03 (1934)] [N 05A (1964)]Hoe noemt u: het stuk grond waarop groenten worden gekweekt (hof, moeshof, potagehof, lochting) [N 71 (1975)]
I-7
|
19078 |
moeten |
moeten:
motte (L318b Tungelroy)
|
moeten (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|