e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pruttelen snurken: snurke (Tungelroy) Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)] III-2-3
puber aankomeling: aankomeling (Tungelroy), herfsthaan: herfsthaan (Tungelroy) puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)] III-2-2
pudding pudding: pudding (Tungelroy), Syst. WBD  pudding (Tungelroy) Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)] III-2-3
puistjes brobbels: brobbels (Tungelroy), bròbbel (Tungelroy), bróbbels (Tungelroy), puisten: poêst (Tungelroy) puist || puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)] III-1-2
pullover pullover: pulloover (Tungelroy), pullover (Tungelroy), vest: vést (Tungelroy) pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)] III-1-3
punaise punaise (fr.): penais (Tungelroy), punaisetje (fr.): penééske (Tungelroy) een klein metalen stiftje met grote platte kop voor het vastzetten van tekeningen etc. [tetske, punaise] [N 90 (1982)] III-3-1
punt van het blad van de zeis tip: tøp (Tungelroy) De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
punt, stip punt: puntj (Tungelroy), pūntj (Tungelroy), (pûntje-pûntje).  pûntj (Tungelroy), tikje: tikske (Tungelroy), top: (tupke-tuppe). Vb. wè hèbbe buënkes gezeidj op t tupke (we hebben lupine gezaaid op het "tupke"(bepaald puntje land in de "Wel").  tup (Tungelroy), toppeltje: (tuppelkes). Vb. t tuppelke van zien naas (het puntje van zn neus).  tuppelke (Tungelroy) een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)] || punt, stip III-4-4
punthamertje tegelhamer: tēgǝlhāmǝr (Tungelroy) Hamertje waarmee men gaatjes in een tegel kan slaan. De kop van het hamertje heeft daartoe doorgaans een kegelvormig, spits toelopend uiteinde. In Q 98 werd voor het maken van gaatjes in een tegel een 'boortje' ('bø̄rkǝ') gebruikt. [N 32, 42c] II-9
puntmuts puntmuts: puntjmöts (Tungelroy), puntmuts (Tungelroy) puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt [N 25 (1964)] III-1-3